Opinie 7 september 2000

Van overheid moet
alles kunnen

De Tweede Kamer heeft deze week in grote meerderheid instemming betuigd met het wetsvoorstel van het kabinet om het huwelijk voor homo's open te stellen. Volgens mr. R. G. Th. van Wissen wordt het kabinet vooral gedreven door het ideaal van politieke correctheid en door de wens het traditionele huwelijk op te blazen. Nederland is helemaal niet zo tolerant als het denkt te zijn. De overheid is vooral principeloos.

Volgens staatssecretaris Cohen is doorvoering van het homohuwelijk een „principiële zaak” voor het kabinet. Maar hoe principieel is deze zaak eigenlijk? Een bespreking van deze vraag is nodig om tot een duidelijke afweging van het vraagstuk te gekomen. Maar voordat hiertoe wordt overgegaan moet eerst een drietal niet onbelangrijke kanttekeningen worden gemaakt.

Ten eerste betreft het hier een kwestie die slechts een zeer klein aantal mensen werkelijk bezighoudt. Voor het overgrote deel van de kiezers komt het onderwerp überhaupt niet voor op de lijst van onderwerpen waarover in Den Haag zou moeten worden besloten. Het hele debat wordt dus gevoerd door een kleine maar fanatieke, politiek correcte homolobby voor wie het homohuwelijk een belangrijke symboolfunctie heeft, en een even kleine verzameling politici en predikanten, voor wie het onderwerp eveneens een grote betekenis heeft, maar dan om andere redenen.

Ten tweede gaat het om een voorstel om een probleem op te lossen dat helemaal geen probleem is: homoparen kunnen door middel van de Wet op de partnerregistratie immers een geregistreerd partnerschap aangaan dat hun goeddeels dezelfde rechten geeft als getrouwde stellen.

Ten derde lijkt er zelfs onder homoseksuelen zelf weinig animo lijkt te zijn voor het boterbriefje. Sinds de invoering van de Wet op de partnerregistratie is het aantal geregistreerde partnerschappen van man met man of van vrouw met vrouw ieder jaar verder teruggelopen, zodat in het afgelopen jaar tot juni slechts een kleine 1500 van dergelijke verbintenissen werden gesloten. Daar staat tegenover dat in diezelfde periode het huwelijk steeds populairder werd, zodanig dat in het afgelopen jaar bijna 80.000 huwelijken werden gesloten. De conclusie dringt zich op dat de introductie van een huwelijk voor homoseksuelen vooral het product is van het falen van het partnerschapexperiment.

Echo
Helaas is dit niet de enige reden waarom dit onderwerp op de agenda van het paarse kabinet is gekomen. Deze coalitie, die zich graag laat voorstaan op haar pragmatisme, blijkt een vreemde ideologische drijfveer te hebben, die verdacht veel lijkt op politieke correctheid. Het betreft hier een „principiële kwestie”, zo liet staatssecretaris Cohen begin mei van dit jaar de Tweede Kamer weten in antwoord op vragen over het kabinetsstandpunt over het homohuwelijk. Dit is een echo van de taal die ministers gebruikten in hun verdediging van kabinetsvoorstellen over abortus en euthanasie.

Zou dit ons moeten verontrusten? Jazeker, omdat uit de uitlatingen van de fanatiekste supporters blijkt dat het om iets heel anders gaat dan enkel gelijke berechtiging. Dit gaat niet om het openstellen van een allerwegen als belangrijk ervaren instituut voor die enkelingen die daarvoor op basis van hun seksuele geaardheid niet in aanmerking kwamen. Nee, waar het werkelijk om gaat is het instituut zelve op te blazen.

Zo sprak GroenLinks-woordvoerster Femke Halsema in bewoordingen die vooral doen denken aan het radicalisme van de jaren zestig over het feit dat het kabinet en een meerderheid van de Kamer „de genadeslag hebben toegebracht aan het traditionele huwelijk als onderdrukkend en uitsluitend instituut.” Zij meende dat ook een meerderheid van de bevolking zich op basis van dit argument achter het kabinetsvoorstel had geschaard, maar dat valt, gezien het nu alweer enige jaren toenemend aantal huwelijksvoltrekkingen en het dalend aantal echtscheidingen, serieus te betwijfelen. Aannemelijker lijkt het, dat de gemiddelde burger zich schuldig voelde over het feit dat homoseksuelen niet het recht hebben deel te nemen aan een institutie die zij als belangrijk, nee zelfs wezenlijk beschouwen voor een goed bestaan.

Maar is dit schuldgevoel wel terecht? Dat lijkt niet het geval te zijn. De beschermde positie van het traditionele huwelijk in wet en Grondwet is geen toevallige. Het getrouwde gezin van vader en moeder met kinderen is door de hele geschiedenis heen het betrouwbaarste instituut gebleken waarbinnen kinderen in relatieve rust en geborgenheid konden opgroeien. Het huwelijk had tevens belangrijke seksuele, economische, reproductieve en educatieve functies. Geen samenleving is er in de loop der tijd in geslaagd een volwaardig alternatief voor dit instituut te bedenken. Natuurlijk gaat het noch met het huwelijk noch met het gezin altijd goed, maar mensen zijn nu eenmaal niet perfect. We kunnen met recht zeggen dat het getrouwde gezin een van de succesvolste instituties uit de wereldgeschiedenis is.

Spinnenweb herstellen
Experimenteren met dit instituut is fout en mogelijk gevaarlijk. Wittgenstein zei: „Een spinnenweb kun je moeilijk met de hand herstellen.” Het afbreken van instituties zoals het gezin is niet zo heel moeilijk. Het is een heel kwetsbaar iets; het weer opbouwen ervan is des te moeilijker. Op zichzelf zou kunnen worden aangevoerd dat het gaat om een experiment tussen twee instemmende volwassenen, maar dit wordt anders zodra er kinderen bij worden betrokken, zoals dat zal gebeuren wanneer adoptie wordt afgedwongen. Immers, nu het homohuwelijk als gelijkwaardig wordt beschouwd aan het heterohuwelijk zal het wederom als discriminatie worden gezien wanneer een getrouwd homostel geen kinderen mag adopteren.

Het gelijkstellen van het homohuwelijk aan het huwelijk tussen man en vrouw is merkwaardig. Zoals Aristoteles al zei is het de grootste ongelijkheid om te proberen ongelijke dingen gelijk te maken. Het huwelijk is ontstaan om enerzijds moeder en kind wettelijke bescherming te geven tegen een echtgenoot en vader die op een gegeven moment weer wilde opstappen (het ligt nog steeds in de natuur van de man om te proberen voor zo veel mogelijk nageslacht te zorgen) en anderzijds ervoor te zorgen dat de man zekerheid had over wat zijn nageslacht was. Dit in combinatie met de reproductieve functie van het huwelijk maakt dat het homohuwelijk er weinig gelijkenis mee kan vertonen, zowel qua ontstaansreden als qua functie.

Maar deze gelijkstelling is een uiting van een ogenschijnlijk steeds groter wordende maatschappelijke tolerantie. Dat is dan ook het enige argument dat wordt aangevoerd en het doet denken aan de in het voorgaande genoemde echo's van het abortus- en het euthanasiedebat. Nederland geeft door zijn standpunt inzake het homohuwelijk aan dat het denkt het beter te weten dan alle landen ter wereld en alle beschavingen die ooit hebben geleefd en beschuldigt hen daarmee impliciet van discriminatie – zonder van de bezwaren die er in de loop van de geschiedenis tegen andere samenlevingsvormen zijn aangevoerd, serieus kennis te nemen.

Tolerant?
Is Nederland werkelijk zo tolerant? Op het eerste gezicht wel, want onderhand moet zo ongeveer alles kunnen, zo vindt de overheid, en mensen lijken daarmee weinig moeite te hebben. Toch wordt in Nederland niet alles getolereerd. En een van de belangrijkste dingen die niet worden getolereerd is het hebben van een afwijkende mening. Mensen die tegen euthanasie, abortus of het homohuwelijk zijn wordt in het algemeen de mond gesnoerd. Alles wordt getolereerd, behalve intolerantie. Zoals de Amerikaanse hoogleraar en filosoof Allan Bloom zei: „Er is slechts één vijand en dat is de man die zich niet voor alles openstelt.” („There is no enemy other than the man who is not open to everything.”)

Er wordt gesteld dat mensen daarover allemaal zelf moeten kunnen beslissen. Vroeger werd over dit soort onderwerpen diep nagedacht en op een volwassen manier gediscussieerd. Door de huidige links-liberale consensus in Nederland echter is discussie taboe. De simpele gedachte dat je niets kunt zeggen over hoe een ander zijn leven zou moeten leiden, omdat dat voor iedereen anders is, vormt niet echt een vruchtbare bodem voor een discussie. En het soort tolerantie dat ons wordt opgedrongen is niet zozeer het oprechte geloof dat anderen het recht hebben om te leven zoals ze willen, maar een teken van de afwezigheid van overtuigingen.

Op een gegeven moment zal de Nederlandse overheid toch tegen problemen aanlopen. Nu al wordt staatssecretaris Cohen geconfronteerd met de vraag naar de toelaatbaarheid van polygamie. Hij ontkent dat „de deur daarnaartoe door het toestaan van het homohuwelijk op een kier wordt gezet.” Die ontkenning is in zeker zin juist, want de deur wordt er wijd voor opengezet. De enige moraalopvatting die de overheid nog aanhangt is dat het moet gaan tussen twee of meer instemmende volwassenen, zolang ze anderen daarbij niet schaden. Bij het homohuwelijk is die er. Bij polygamie ook, en daarvoor zijn zelfs, in tegenstelling tot het homohuwelijk, geografische en historische precedenten aan te voeren. Een overheid die zo principeloos is als dit intellectueel weinig indrukwekkende paarse kabinet, zal moeite hebben om grenzen te stellen.

Gezonde discussie
Conservatieven willen dat wel en de christenen in Nederland kunnen zich gesteund zien door de conservatieven in hun strijd tegen het morele verval en hun strijd voor een gezonde discussie, die door de overheersende links-liberale consensus onmogelijk wordt gemaakt.

De auteur is hoofdredacteur van conservatismeweb.com.