Raadslid voor Gods aangezichtDoor G. Roos Dr. ir. M. van Rooijen uit Katwijk stopt met zijn werk in de gemeenteraad. Omdat hij als bestuurder geen verweer kan bieden tegen de komst van een bordeel. Tal van anderen blijven zitten. Met een probleem. Moeten zij de Bijbel en hun geweten volgen? Of hebben zij de landelijke wetgeving en overheidsregels te respecteren? Natuurlijk vallen bij dit terugtreden kanttekeningen te plaatsen. Ir. B. J. van der Vlies, vertegenwoordiger van de SGP in de Tweede Kamer, deed dat. Hij respecteert de afweging van zijn partijgenoot. Toch ziet hij diens conclusie niet als onontkoombaar. Hij zou het betreuren als velen het voorbeeld van het raadslid zouden volgen. Omdat dit het publiek gereformeerd getuigenis zou belemmeren. Dat is waar. Onweerspreekbaar. Ook de Veenendaler dr. R. Bisschop uitte zich publiek. Als de meerderheid van de raad besluit tot door Gods Woord verboden zaken kan naar zijn mening het beroep op Gods voorzienigheid enige gemoedsrust bieden. Dat lijkt een nogal persoonlijke optie. Drs. R. M. Freeke van de ChristenUnie in Utrecht deed eveneens een duit in het zakje. Hij verdedigde met klem in NRC Handelsblad dat de lokale overheid het bordeel kan weren. Via het bestemmingsplan. En als degene die zo'n gelegenheid wil beginnen ontheffing vraagt, kan de gemeente deze weigeren op basis van een ruimtelijke-ordeningsmotivatie. Is dat waar? Het is een inmiddels reeds omstreden zaak. De kwestie of iemand handelt in strijd met zijn ambtseed indien hij via zijn stemgedrag een sekshuis wil weren, moet ik in deze paar regels laten liggen. In deze bijdrage staat het gewetensvol handelen centraal terzake van het jammerlijk opgedrongen dilemma tussen Bijbel en staatswet. De vraag blijft immers hoe ver een raadslid kan gaan in het meewerken om handen en voeten te geven aan wetgeving die lijnrecht indruist tegen Gods Woord. Hoe lang kan zo iemand soepel omspringen met Schrift en geweten ten voordele van beleid dat langs de Allerhoogste heen kijkt? Die kwestie valt overigens, mutatis mutandis, ook op te werpen ten aanzien van het bedrijfsleven of andere sectoren van de maatschappij. Degene die aan de zijlijn staat, zegt: Waar maken die raadsleden een probleem van. Zij moeten zich eenvoudig beroepen op de Schrift en uitvoering van de wet zien tegen te gaan. Dat is alleen simpel in schijn. Er is sprake van veel overheidsregels en wetten die in strijd zijn met Gods Woord. Wie als raadslid anno 2000 zijn theocratisch beginsel dwars tegen de Haagse regelgeving in voluit tot gelding wil brengen, maakt nauwelijks nog aanspraak op de benaming van bestuurder. Hoe te handelen. Er zijn kwesties waaromtrent Gods Woord geen expliciete richtlijnen biedt. Door afleiding uit andere beginselen moet iemand zich een mening vormen. Maar in andere gevallen toont de Bijbel duidelijk een absoluut verbod. Terzake van het vestigen van bordelen gaat het om een concreet gebod van de decaloog. Raadsleden hebben niet te maken met onduidelijkheid over wat mag, maar zien zich geconfronteerd met de vraag of ze bereid zijn tot een compromis. Dr. J. Douma definieert in zijn publicatie Verantwoord handelen het compromis als de noodzakelijke aanvaarding van minder dan iemand op grond van Gods gebod mag en moet nastreven. Hij wijst daarbij op Mozes, die echtscheiding toestond vanwege de hardigheid van het hart bij de Israëlieten. En de ethicus wijst tevens op het verbod van de apostel Paulus tot contact met hoereerders die van de gemeente waren afgesneden, maar niet met hoereerders uit deze wereld in het algemeen, of met geldgierigen, oplichters of afgodendienaars. Want dan zou men wel uit de wereld moeten gaan. Douma citeert daarbij de puriteinse theoloog William Perkins. Deze waarschuwde tegen de poging om het meerdere te verkrijgen wanneer ons daardoor het mindere juist zou ontgaan. Kan er in de onderhavige kwestie sprake zijn van zo'n schikking? In zeker opzicht misschien wel. Dr. W. H. Velema zegt in zijn Ethiek en pelgrimage dat het compromis brengt in een noodsituatie. We handelen nood-gedwongen. Er moet sprake zijn van een overmacht van omstandigheden waartegen wij niet op kunnen. Bovendien zal aan het stellen van een compromis altijd een stuk lijden inherent zijn. De hoogleraar noemt echter ook een ander punt. Het compromis zal altijd als een voorlopige zaak moeten worden gezien. Men moet in de compromis-situatie altijd op verbetering hopen en naar verandering toewerken. In hoeverre kan een raadslid met enig recht hoop koesteren op het voorlopige van de zaak der bordelen? Of begeeft hij zich met zo'n vergelijk op de weg der eindeloosheid? Mij dunkt dat hier het persoonlijk geweten ter sprake moet komen. Hoe ruim, hoe eng is dat? Ook voor een door de Schrift gevormd christelijk geweten blijkt de afweging in noodsituaties niet eenvoudig. Het geweten houdt eigenlijk in: medeweten van de mens met de wet van God. Ooit spraken mensen in dit verband wel over de stadhouder van God in het hart. Het is echter niet een directe stem van God in de mens, maar een actie van ons eigen bewustzijn. En de mens beoordeelt zichzelf daarin naar de hem bekende en bewuste normen van goed en kwaad, zo schrijft dr. K. Dijk. Er is bij gewetensbeslissingen sprake van een subjectief element. Daarom is er ook verschil in de uitkomst van veler overwegingen. Het betekent dat het ene raadslid zich wellicht genoodzaakt zag zijn functie als ambtenaar van de burgerlijke stand op te geven toen via de legesverordening feitelijk partnerregistratie werd geaccepteerd en het andere pas de noodzaak daartoe ervoer bij de introductie van het homohuwelijk. De vraag waar het door de Schrift gevormde geweten grenzen trekt, kan door menigeen een onderscheiden antwoord ontvangen. Want het geweten is een persoonlijke afweging voor Gods heilig aangezicht. Daarom moeten we voorzichtig zijn met raadsleden terzake van de afschaffing van het bordeelverbod omtrent hun aanblijven of opstappen de wet voor te schrijven. Maar één ding is wel zeker. Een kind van God heeft een teer geweten. Want dat werd tot werkplaats van de Heilige Geest. |