Opinie26 augustus 2000

Bidden vraagt
om verootmoediging

Door G. Roos
Sasha, uit Zjitomir, bracht mij met zijn achtien jaar oude Mercedes van Kiev naar Kiriwograd. Na tien minuten achter het stuur ontlastte zich de spanning in zijn gemoed: „We hebben nog niet om Gods bescherming gebeden.” Zoiets is beschamend voor westerse 'weldoeners'.

Bidden lijkt in tal van landen in de tweede en de derde wereld belangrijker dan bij ons. In dat licht valt slechts positief te spreken over voor de komende week belegde bidstonden waarin bezorgdheid omtrent nieuwe wetten die voor het aanstaande parlementaire jaar op stapel staan een centrale plaats heeft. Toch lijkt het handen vouwen voor de regering hier en daar een speciale categorie te vormen. Voor sommige sekten en christenen, wereldwijd, verwerd de overheid immers tot werktuig van de boze.

De naast het lutheranisme en calvinisme bestaande derde stroming uit de hervormingstijd, het anabaptisme, ging in haar afscheiding van de boze wereld zo ver, dat zij geen overheidsambten aanvaardde. Voor de eed was geen plaats. Pacifisme verbood in militaire dienst te gaan. Dopersen verwierpen iedere niet innerlijk aanwezige autoriteit. Dit inwendig 'gezag' viel te herleiden tot de regelrechte werking van de Heilige Geest. „Het kriterium voor de uitlegging der Schrift was gelegen in de inwendige verlichting”, schreef de gereformeerde hoogleraar H. Bouwman. En de doopsgezinde doctor S. Voolstra wijst in ”Het Woord is vlees geworden” op „ontvankelijkheid voor visioenen.” Dan schijnt het geschreven Woord maar een dode letter. Daarom vormde zelfs Paulus' aansporing tot „voorbiddingen... voor koningen en allen die in hoogheid zijn” in de eerste brief aan Timótheüs geen verhindering tot afwijzing van de staat. En van gebed voor magistraten was derhalve helemaal geen plaats.

Deze afkeer van het wereldlijk gezag is nog altijd hier en daar als onderstroom aanwezig. Ook in de gereformeerde gezindte schreven sommigen die er om bekendstonden door God met veel genade begiftigd te zijn, de overheid ooit af. Wegens haar tolereren of zelfs stimuleren van zo veel zonden. En ze konden er ook niet meer voor bidden. Juist in de tijd van de heidenapostel vormde goddeloosheid een kenmerk in het optreden van de Romeinse machthebbers. Desondanks wekt de man uit Tarsen op tot voorbede. Emotionele of 'bevindelijke' argumenten die uitdrukkelijk indruisen tegen de in Gods Woord gegeven opdracht, zijn niet houdbaar. Onder welk protestants etiket ze zich ook presenteren.

Calvijn tekent bij 1 Timótheüs 2 : 2 aan dat de overheden destijds functioneerden als „gezworen vijanden van Christus.” Is het dan wel nodig te bidden voor hen „die al hun kracht en macht gebruikten om het rijk van Christus te bestrijden.” Ja, zegt Paulus. Een van de argumenten van de hervormer is dat Jeremia tot de Israëlieten zei: „Bidt voor de vrede van Babel, want in hun vrede is uw vrede gelegen.” Achter dit alles ligt bij de reformator evenwel de zucht naar de naleving van Gods wetten. Want het gaat erom te bidden voor de koningen, „opdat het recht en de eerbaarheid groeie en de religie bloeie...” Die op de geringheid van de mens en het verheerlijken van God gerichte begeerte vormt, wil het wel zijn, immers ook de kern van de gebeden in de voorgenomen bidstonden.

Daarbij loert een risico. De niet door ieder geprezen J. G. Woelderink signaleerde het in zijn publicatie over ”De gevaren der doopersche geestesstrooming”. Het gevaar dreigt dat „als de zonden van land en volk, van staat en kerk breed worden uitgemeten en van de grote afval onzer dagen wordt gesproken, dat zo geschiedt, dat diezelfde schare het bewustzijn wordt bijgebracht, dat zij nog niet zo ver zijn afgegleden.” Zulk kwaad is niet denkbeeldig. Wijze mannen zeggen in dat geval: Wij doen wel beter, maar we zijn niet beter dan godloochenaars en wetsovertreders. Of is zelfs dit onderscheid aanvechtbaar?

Ook de voormalige schippersjongen H. Hofman, die 46 jaar lang een 'vrije' gemeente in Schiedam diende als predikant, had weet van dit gevaar. Hij schreef in zijn autobiografie over mensen die bedoelden „dat de wereld het had gedaan, b.v. de voetballers; of: de communisten, de socialisten enz.; of de Nederlandse Hervormde Kerk of de Gereformeerde Kerk in afwijkingen in leer en leven enz. Maar ik gevoelde: zodoende blijven jullie buiten schot als 'de goeie mensen.” Hij ervoer persoonlijk dat God geen onrecht zou doen als Hij Zijn toorn zou uitvoeren. En „dan zou een iedere Nederlander zijn als ik.”

De mens van de eenentwintigste eeuw spreekt over solidariteit. Ook in de aansprakelijkheid voor het geheel. De vraag zal zijn of het bidden in de komende week iets hebben mag van deze saamhorigheid in schuld; de wetenschap niet boven brute atheïsten en normloze Nederlanders uit te steken in gehoorzaamheid aan God.

Wat verwachten mensen van hun bidden? De theoloog A. A. van Ruler schreef in zijn boek ”Droom en gestalte”: „Veel theologie vertoont een bedenkelijke verwantschap met wiskunde.” Dat gevoel kan iemand bekruipen bij het gebed na de verdwijning van een peuter zoals Danny Kleverwal. Het jochie bleek op de camping in Ermelo niet meer te vinden. En een evangelist uit Harderwijk organiseerde vorige week een gebedssamenkomst. Hij sprak uit te denken „dat het Gods wil is dat Danny terugkomt.” Maar het ventje bleek in een vijver verdronken.

Bidden kan gepaard gaan met hoog oplaaiende emoties. Is dat geloof? Of menselijk vooruitlopen op niet meer dan goede wensen? Tegenover het Nederlands Dagblad verklaarde de evangelist, toen de dood van Danny nog niet bekend was: „God ziet alles. God ziet ook Danny. Als wij dan deze gebedsbijeenkomst organiseren, dan moet daar toch ook iets tegenoverstaan?” Is dat iets bereiken met bidden uit verdienste? „Absoluut niet”, zegt de man. Zo bedoelde hij het niet. Toch vormt zoiets een verborgen verleiding.

Bidden kan tot een uitgesleten rituele vorm verworden. Gezamenlijk bidden zou ook kunnen leiden tot een 'verootmoediging' die iets zelfvoldaans uitstraalt. Maar „in het gebed moet een waarachtige vernedering en bekering des harten tot God aanwezig zijn”, zei Olevianus in zijn ”Schatboek”. „Want God verhoort de zondaars niet, namelijk niet de hovaardige zondaars, zoals de Farizeeër er een was.” Zou het geen wonder zijn als we in de komende week op die manier naar de kerk mochten gaan?