Opinie 22 augustus 2000

Twijfel over positie verpleegkundigen rond levensbeëindiging

Nieuwe euthanasiewet
niet van deze tijd

Na het zomerreces zal de Tweede Kamer over het wetsvoorstel euthanasie debatteren. De Kamer moet het stuk niet goedkeuren, want het wetsvoorstel is niet van deze tijd en is niet duidelijk over de positie van verpleegkundigen bij levensbeëindigingen, vindt dr. Peter Blokhuis.

Het kabinet heeft zich begin juli weer gebogen over het nieuwe wetsvoorstel euthanasie. Na de zomer vindt het debat erover in de Tweede Kamer plaats. Naar mijn mening is het wetsvoorstel niet bij de tijd, sluit het niet aan bij ontwikkelingen in de maatschappij. Het kabinet doet alsof dat wel zo is, maar denkt daarbij alleen aan mensen die om levensbeëindiging vragen en artsen die justitie graag op afstand geplaatst zien. Daarbij wordt de arts echter als een geïsoleerde beroepsbeoefenaar geschetst. Dat doet mij denken aan ”hoe het was”.

Hoe belangrijk de autonomie van een patiënt volgens de wetgever ook moge zijn, een arts kan levensbeëindiging niet rechtvaardigen met uitsluitend een verwijzing naar de wens van de patiënt. Het wetsvoorstel gaat over „de toetsing van levensbeëindiging op verzoek.” Zo moet de arts ervan overtuigd zijn dat gesproken kan worden van „uitzichtloos en ondraaglijk lijden” en dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt „geen redelijke andere oplossing” is. Ook dient de arts ten minste één andere onafhankelijke arts te raadplegen. Op basis van een door de arts geschreven verslag beoordeelt een regionale toetsingscommissie of de arts volgens de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld.

Samenwerking
Uit de tekst van het wetsvoorstel krijgt men de indruk dat levensbeëindiging een zaak is van de patiënt en de arts. Daarmee worden andere hulpverleners die minstens zo dicht bij de patiënt staan als de arts ten onrechte over het hoofd gezien. Ik denk met name aan verpleegkundigen. Verpleegkundigen zijn geen assistent van de arts maar hebben op basis van hun deskundigheid een zelfstandige relatie met de patiënt. Afgezien van de medische diagnose weten zij vaak beter hoe patiënten eraan toe zijn dan een arts, doordat zij meer contact met hen hebben. Dat geldt met name voor patiënten die zijn opgenomen. Maar er is ook een ontwikkeling aan de gang waarbij verpleegkundigen een plaats krijgen in de huisartspraktijk, niet als wijkverpleegkundige of als assistente van de arts, maar als praktijkverpleegkundige. Meer algemeen gaat de ontwikkeling naar een situatie waarin artsen en verpleegkundigen naast elkaar zullen samenwerken. Daarbij sluit aan de aanbeveling in een recent rapport van de Raad voor de Volksgezondheid om de opleidingen voor artsen en verpleegkundigen multidisciplinair te maken. Zij moeten reeds in hun opleiding leren met andere beroepsbeoefenaars samen te werken.

Knelpunten
Hoewel er veel artsen zijn die goed communiceren met het team van hulpverleners waarmee ze samenwerken, sluit het wetsvoorstel aan bij de ervaringen van verpleegkundigen die op een bepaald moment ontdekken dat hun patiënt door levensbeëindiging is overleden. Ook al heeft de verpleegkundige de neiging de arts de huid vol te schelden, volgens de wetgever heeft de arts juist gehandeld.

Uit onderzoek is gebleken dat in veel gevallen verpleegkundigen bij het levensbeëindigend handelen worden betrokken. Formeel mag dat niet, maar zolang de verpleegkundige doet wat de arts voorschrijft, lijkt die de verantwoordelijkheid te dragen. Als een verpleegkundige daartegen bezwaar maakt, moet hij of zij het soms tot een gewetensbezwaar opblazen om van medewerking vrijgesteld te worden. En mensen met gewetensbezwaren worden als lastig ervaren.

Toen de personeelstekorten in de gezondheidszorg nog niet zo groot waren, hadden mensen met bezwaren tegen de genoemde medewerking minder kans om aangenomen te worden. Deze knelpunten hadden door de wetgever weggenomen kunnen worden. Maar in het wetsvoorstel wordt de verpleegkundige niet eens genoemd. Ik begrijp dat en kan het alleen verklaren vanuit de gedachte dat de wetgever van verpleegkundigen een beeld heeft van dertig jaar geleden.

Verplicht overleg
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (pagina 10) wordt gesteld dat de levensbeëindiging door de arts moet worden uitgevoerd. „De daarvoor vereiste handelingen mogen niet aan verpleegkundigen of aan omstanders worden overgelaten.” Dat is duidelijk, maar er wordt ten onrechte niets over de bestaande praktijk gezegd. Kan een verpleegkundige meewerken en tegelijk niet meewerken? Volgens mij is iemand verantwoordelijk voor wat hij doet. Een verpleegkundige die meewerkt aan levensbeëindiging is verantwoordelijk voor wat zij of hij doet. Hij of zij werkt er dus aan mee. Als dat ook de mening van de wetgever is, zou het goed zijn als dat tenminste in de memorie van toelichting zou staan, want de praktijk is anders.

In de memorie van toelichting staat dat levensbeëindiging alleen verantwoord kan plaatsvinden in de context van goede palliatieve zorg. De patiënt moet er zeker van kunnen zijn dat hij tot het laatst met alle mogelijke zorg zal worden omringd en zo min mogelijk zal hoeven te lijden. Hier is de inbreng van verplegenden en verzorgenden van groot belang omdat zij meer dan de arts dicht bij de patiënt zijn en op eigen wijze het lijden van de patiënt verlichten.

Ik meen daarom dat een arts die levensbeëindiging van een patiënt overweegt, verplicht zou moeten zijn met het team van verplegenden en verzorgenden dat de patiënt ondersteunt, te overleggen over wat er nog voor de patiënt gedaan zou kunnen worden om het lijden draaglijk te maken. De teamleden kunnen suggesties doen, ze kunnen ook zeggen wat ze van levensbeëindiging in het bewuste geval vinden zonder over gewetensbezwaren te hoeven spreken. Mensen die gewetensbezwaren aanvoeren, worden in de discussie al snel niet meer serieus genomen.

Team
De arts overweegt wat de teamleden inbrengen en neemt een besluit. Als hij besluit tot levensbeëindiging over te gaan, is dat zijn verantwoordelijkheid en niet die van het team. In zijn verslag voor de toetsingscommissie maakt hij melding van het overleg met het team. Op deze wijze wordt de verantwoordelijkheid van verpleegkundigen serieus genomen, kunnen zij hun mening geven over wat goede zorg in de laatste levensfase inhoudt en hoeven ze op grond van een bepaalde afwijkende mening niet in de hoek van de gewetensbezwaarden te gaan staan.

De auteur is hoofd van de opleiding verpleegkunde van Christelijke Hogeschool Ede.