Opinie 12 augustus 2000

Juristen dreigen kopje-onder te gaan in zelfaangelegd taalmoeras

Rechtssysteem
moet transparanter

Zo nu en dan vernemen we via de media dat ons strafrecht op onderdelen wordt vereenvoudigd: een verjaringstermijn wordt ter discussie gesteld, één bepaalde straf dreigt niet meer te worden toegepast. Minister Korthals probeert de stofkam door het strafrecht te halen. Paul Ophey vindt het echter onbegrijpelijk dat in onze samenleving, die van recht en rechtsregels aaneenhangt, aanpassing van recht zo weinig onderwerp van publiek debat is. „Tegenwoordig lijkt de rechtspraak heiliger dan de kerk ooit.”

De criminoloog Klaas de Graaff reageerde onlangs op het voornemen van minister Korthals van Justitie de voorwaardelijke straf af te schaffen met de redenering dat de laatste jaren nog steeds zo'n 22.000 voorwaardelijke straffen werden opgelegd. Een straf die, let op zijn redenering, nog in voldoende mate wordt opgelegd en dus beantwoordt aan wat de maatschappij kennelijk nog wil, mag niet door ambtenaren die nog geloven in de maakbaarheid van de samenleving buitenspel worden gezet.

Het is een redenering van het soort waarvan ook veel van mijn historische vakgenoten zo vaak gebruikmaken: „Zo was het, en het kon niet anders want het was zo.” En die manier van denken keert zich steeds meer tegen zichzelf. De maatschappij verandert in rap tempo en het zelfvoldane juristenwereldje lijkt de veranderingen niet bij te kunnen benen. Of concreter: juristen zitten verstrikt in een web van regels en dreigen kopje-onder te gaan in het juridische taalmoeras dat ze zelf hebben aangelegd.

Ik spreek van een taalmoeras omdat willekeurige burgers die ermee te maken krijgen, er automatisch in wegzinken – hoewel de wetgever (de overheid) er gemakshalve nog steeds van uitgaat dat iedere burger de wet moet kennen. Waarmee de heren en dames juristen het speelterrein in feite voor zichzelf hebben en elkaar onderling, over de hoofden van hun clientèle heen, de bal kunnen toespelen. Geen wonder dat zij vaak zo zelfvoldaan en zeg maar gerust arrogant overkomen (wat ooit zo prachtig in beeld is gebracht door de Duitse fotograaf August Sander).

Geen visie
Een van de dooddoeners als het gaat over de aanpassing van ons strafrechtsysteem is het heen en weer gepraat over het almaar uitdijende veld van zogenaamde maatstraffen. Ook De Graaff noemde die vorm van straffen weer een groot goed dat behouden moet blijven voor ons rechtsbestel. Maar zijn grote goed verhult wel wat onlangs nog door politicoloog Jan Keijser aan de Universiteit van Leiden in diens proefschrift ”Punishment and purpose” werd gesteld, dat er in Nederland geen visie bestaat over zin en doelen van straffen en de wijze waarop deze in de rechtspraktijk tot uitdrukking moeten worden gebracht.

Met andere woorden: het Nederlandse sanctiesysteem is een rommeltje waarin elke coherentie ontbreekt, hetgeen de kans op rechtsongelijkheid vergroot. Bovendien wordt door dat gebrek aan coherentie de deur wagenwijd opengezet voor meer incidentenrechtspraak, waarbij de rechter zich bijvoorbeeld laat leiden door de waan van de dag. Meer specifiek over die wirwar aan maatstraffen merkte Keijser op dat het veel zegt over het onbeperkt vertrouwen van justitie in de maakbaarheid van de delinquent en de samenleving. Terwijl, dat is algemeen bekend, de effectiviteit van straffen juist zo gering is.

Toga
Keijser stoort er zich dan ook aan dat het strafrecht pretendeert een geobjectiveerd systeem te zijn –versterkt door de anonimiserende werking van de toga–, terwijl dat geenszins opgemaakt kan worden uit de gehanteerde morele beginselen. Straffen worden achteraf wel gerationaliseerd, zegt hij –„voor iedere straf kan altijd wel een strafdoel worden verzonnen”–, maar hij vindt dat volstrekt onbevredigend voor zowel de veroordeelden als de slachtoffers. Hij spreekt zelfs van „bizarre situaties.”

Dat Keijser niet de enige is die zulke fundamentele kritiek levert op onze strafrechtspraktijk, weten we uit publicaties van bijvoorbeeld de strafrechtdeskundige Anton van Kalmthout aan de Katholieke Universiteit Brabant en de rechtspsycholoog Hans Crombag aan de Rijksuniversiteit Maastricht. Crombag heeft onder andere duidelijk gemaakt dat een aanzienlijk deel van alle verwarring terug te voeren is op het feit dat in ons recht nog steeds twee verschillende rechtsopvattingen door elkaar worden gebruikt: het van de Tien Geboden stammende natuurrecht, dat stilzwijgend uitgaat van allerlei 'fundamentele' rechten (zie ook de Verklaring van de Rechten van de Mens), en het veel pragmatischere utilitarisme, dat overigens ook niet geheel zonder (symbolische) 'beginselen' of 'uitgangspunten' kan.

Tot welke bizarre situaties het door elkaar gebruiken van beide systemen leidt, wordt ook zo mooi geïllustreerd in de roman ”In ongenade” van de Zuid-Afrikaanse schrijver J. M. Coetzee.

Wanpraktijken
Genoemde verwarring, vanwege een (rechts)cultuur in de overgang, verklaart echter lang niet alle wanpraktijken in het strafrecht. Uit onderzoeken van bijvoorbeeld dezelfde Crombag blijkt hoe eenzijdig rechtbanken met bewijsmiddelen omgaan, hoe slecht rechters hun vonnissen motiveren of onderbouwen, hoe rechters en officieren van justitie (een van de partijen in de strijd!) samenspannen om er maar enig tempo in te houden (ten koste van de verdachte welteverstaan), dat verdachten vaak hun onschuld moeten bewijzen in plaats van dat de rechtbank hun schuld aantoont en, niet de geringste kritiek: dat ons strafrechtstelsel (en ons rechtstelsel überhaupt, PO) vaak zo slecht uitpakt voor economisch zwakkeren.

Transcripties van onderzochte strafzaken tonen niet twee aan elkaar gewaagde partijen die elkaar onder het oog van een onpartijdige derde om het hardst tegenspreken, schrijft Crombag in zijn onlangs verschenen bundel ”De man uit Susquehanna. Over psychologie, recht en moraal”, maar laten zien hoe het geroutineerd samenwerkende duo van de rechter en de officier de verdachte confronteert met zijn wandaden en hem vervolgens in onderling overleg een straf oplegt. Van de verdachte wordt alleen maar verwacht dat hij zijn mond houdt en instemt met het ten laste gelegde en met de strafmaat.

Verdachten die dit spel niet meespelen, kunnen vaak rekenen op de irritatie van de rechter. Vooral mensen die voor het eerst op de rechtbank aanwezig zijn, worden door die overrompelingstactiek verrast, aldus Crombag. „De gelijkenis tussen rechtspraak en godsdienstig ritueel is soms te treffend om geen verontrusting te wekken.”

Door het steeds maar over kleine onderdelen van ons strafrechtsysteem te hebben (en nogmaals: van ons rechtssysteem überhaupt) wordt voortdurend de schijn opgehouden dat het op die paar details na wel allemaal koek en ei is met onze rechtspraktijk. Waardoor het functioneren van al de magistraten in de samenleving niet of nauwelijks onderwerp wordt van een breder debat. In zoverre is Crombags vergelijking met het godsdienstig ritueel dan ook heel treffend. De kerk stond eeuwen lang ook niet ter discussie. Tegenwoordig lijkt de rechtspraak heiliger dan de kerk ooit.

Bezinning
Het is dan ook zeer terecht dat de politicoloog Keijser voorstelt dat we ons in Nederland eens grondiger dan minister Korthals van Justitie voorstelt, bezinnen op de aard en het doel van de straffen die worden opgelegd om recht en rechtvaardigheid dichter bijeen te brengen. Door de wol geverfde juristen lachen daar waarschijnlijk schamper om, maar het moet en zal toch een doelstelling blijven.

Kortom: de moraal is een publieke zaak (geworden), het recht behoort dat ook te zijn, althans in ieder geval meer dan het nu het geval is. Ons (straf)rechtssysteem moet daarom vooral veel transparanter worden, waardoor rechters hun motiveringen en strafdoelen vanzelf beter en explicieter zullen gaan formuleren – en niet alleen in de grotere (mediagevoelige) zaken.

Om die transparantie te bewerkstelligen is echter ook een vereiste dat de meeste massamedia een andere houding aannemen tegenover rechtspraak. Als zij er meer en vooral kritischer over berichten, zal de aandacht van het publiek voor de rechtspraktijk automatisch veranderen en toenemen.

Ik bedoel: burgers kunnen de talloze berichten over opgelegde straffen niet alleen maar passief over zich heen laten komen, alleen omdat dat zo'n veilig groepsgevoel geeft. Die passieve houding pakt immers juist slecht uit wanneer zij onverhoeds zelf, zo mogelijk buiten eigen schuld om, met de rechtbank in aanraking komen. In dat geval zijn zij, zo slecht geïnformeerd als zij zijn, alleen maar willige slachtoffers.

De auteur is historicus en freelance journalist.