Opinie 27 juni 2000

Niet-christen kan als
rentmeester handelen

Een christen is geroepen als rentmeester te leven. Maar niet-christenen die zich inzetten voor een duurzame samenleving, zijn die ook rentmeesters te noemen? Dr. W. H. Velema herkent in het handelen van niet-gelovigen soms duidelijke sporen van wat God van een mens vraagt. Is er ook een niet-christelijk rentmeesterschap?

De vraag is duidelijk. Rentmeesterschap is een term uit de christelijke ethiek. Gelovigen worden ertoe geroepen als rentmeesters te leven. In de gedachte van het rentmeesterschap zitten drie elementen opgesloten. Je wordt belast met het beheer van gelden en goederen die je niet toebehoren. Je hebt er tijdelijk het beheer over, maar meer niet.

Ja, je moet de eigenaar van dat geld en goed dienen, zijn zaken zo goed mogelijk behartigen. Dus zijn belang dienen. Je moet van jezelf afzien en niet doen alsof het je eigen zaak is. Dat maakt in zekere zin des te voorzichtiger.

Ten slotte, je moet rekenschap afleggen van het gevoerde beheer. Je bent geen eigenaar. Daarom heb je ook niet het laatste woord. De eigenaar vraagt hoe je zijn zaak hebt beheerd! Wat je met het jou toevertrouwde hebt gedaan.

De term rentmeester komen we in de Bijbel tegen. We kennen hem ook uit de christelijke ethiek. Dan heeft rentmeesterschap een dimensie meer. Dan ligt erin opgesloten: het beheer van wat God ons heeft toevertrouwd. Hij heeft ons de aarde ter bewerking en ter bewaring gegeven (Genesis 2:15).

In de bijbelse gedachte van rentmeesterschap zit een verticale dimensie, namelijk de relatie tot God. Rentmeesterschap raakt onze houding tegenover de schepping, hoe wij omgaan met geld en goed, hoe wij het beheren en besteden. De taak van ons rentmeesterschap hangt nauw samen met de bijbelse gedachte dat wij mensen geschapen zijn naar het beeld van God.

We weten dat we door de zonde dat beeld hebben verloren. Kennis, gerechtigheid en heiligheid zijn we met de rechte relatie tot God kwijtgeraakt. Toch worden we op onze oorspronkelijke opdracht aangesproken. God houdt ons aan Zijn bedoeling met ons leven. Ik heb dat ergens zo onder woorden gebracht: Wij zijn beeld van God in een negatieve modus. Dat wil zeggen: We missen door de zonde de geestelijke gaven, maar we worden op onze roeping aangesproken. Door de wedergeboorte wordt het beeld Gods in ons hersteld. We mogen er weer iets van vertonen.

Niet-christen
Welnu, rentmeesterschap blijft onze opdracht. Zo kwam het rentmeesterschap ook ter sprake op het symposium tijdens de Beurs In Zaken in Houten, in april.

In de discussie werd de vraag gesteld of niet-christenen die zorgzaam met de schepping omgaan en in het zakendoen zich metterdaad rentmeester betonen, ook rentmeesters genoemd mogen worden. Doen zij eigenlijk niet hetzelfde als christenen? Betekent hun werk niet dat zij de schepping bewaken en bewaren zoals God het heeft bedoeld, althans een deel van hen.

In de discussie waren er drie standpunten. Het ene was negatief. Het werd verdedigd door de heer K. de Wit. Omdat niet-christenen geen rekening houden met God en de eer van Zijn Naam en van Zijn werk niet beogen, kun je ze geen rentmeester noemen. De verticale relatie in de beleving en de beoefening van het rentmeesterschap ontbreekt. Daarom staan zij buiten de bijbelse gedachte van het rentmeester zijn.

Het andere standpunt was precies tegenovergesteld. Prof. Anne van der Meiden wil deze mensen zien als rentmeesters zoals christenen zich daartoe geroepen weten.

Zelf nam ik een positie tussen beiden in. Enerzijds kun je niet zeggen dat niet-christenen de volle bijbelse gedachte van het rentmeesterschap vervullen en beleven. Daar hoort immers de verticale relatie tot God bij. Niet-christenen, hoewel misschien tot een andere godsdienst behorend, beogen met hun optreden in de samenleving en het zakenleven niet de eer van onze God, de Schepper en Vader van Jezus Christus.

Anderzijds moet je wel zeggen dat ook niet-christenen in de omgang met de schepping, met geld en goed soms nog groter verantwoordelijkheid en nauwgezetheid betrachten dan christenen.

Het zou ongepast zijn daaraan voorbij te zien. Dat zou onrechtvaardig zijn tegenover deze mensen. Al betrekken zij God er niet bij in het bezig zijn in zaken, zij kunnen toch handelen naar regels en wetten die God heeft gegeven.

In dit verband verwijs ik naar wat Paulus schrijft over heidenen die de wet niet hebben maar van nature doen de dingen die der wet zijn (Romeinen 2:14).

Over dit vers en zijn directe context is veel geschreven. Het is hier niet mogelijk daarop dieper in te gaan. Opvallend is wat volgt in vers 15a: „Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende.” Deze mensen doen de werken der wet. Dat wil niet zeggen dat ze God gehoorzamen zoals God dat van hen vraagt. Hun levenswandel is uiterlijk in overeenstemming met de wet. Dat ligt opgesloten in de uitdrukking dat de werken der wet in hun harten zijn geschreven. In dit verband gebruikt men wel de uitdrukking wetsconforme werken.

Welnu, er zijn niet-christenen die terzake van het beheer van gaven en goederen van de schepping consciëntieus te werk gaan. Ik schreef al, soms nog meer dan bepaalde christenen.

In de tijd van de Reformatie is dit vraagstuk ook uitvoerig besproken. Calvijn heeft zich er diepgaand over uitgelaten. Hij verwijst naar de algemene genade als bron van deze wetsconforme werken. Prof. Douma heeft in zijn dissertatie uit 1966 over de algemene genade bij Calvijn, Kuyper en Schilder dit onderwerp diepgaand onderzocht en besproken.

Algemene genade
De betekenis van de leer van de algemene genade bestaat hierin dat goede dingen die niet-gelovigen verrichten, aan God worden toegeschreven. Mensen krijgen daarvan niet de eer. Ze zijn er ook niet de bron, oorsprong of oorzaak van. God geeft die gezindheid en die kennis in hun harten. Daarmee tempert God de verderfelijke kracht van de zonde en de verwoestende doorwerking van de zonde.

Er is geen sprake van dat men dit werk zou kunnen zien als vrucht des Heeren of van een wedergeboren leven. De algemene genade, ook wel algemene goedheid van God genoemd, is juist onderscheiden van de bijzondere genade die zich uitwerkt in het nieuwe leven door de Heilige Geest.

Ik acht het van grote betekenis dat de reformatoren, en met name Calvijn, dit leerstuk van de algemene genade zo duidelijk naar voren hebben gebracht. Ze hebben het tevens onderscheiden van de bijzondere of particuliere genade. Ze hebben er tegen gewaakt die beide met elkaar te identificeren of te verwarren.

Zo is het goede dat er nog op aarde is, te danken aan de goedheid van God. Dus aan het feit dat Hij met Zijn goedheid de zonde tempert. We kunnen daar geen regels voor opstellen, er geen wet van maken. We kunnen de vrucht van de algemene genade alleen opmerken en er dankbaar voor zijn.

De algemene genade doet niets af aan de noodzaak van de bijzondere genade die het hart vernieuwt. Door de bijzondere genade ontvangen mensen innerlijke vernieuwing. Dan is de verticale dimensie in de uitvoering van het rentmeesterschap van beslissende betekenis.

Twee verdiepingen
Voer ik nu het pleit voor een soort tweeverdiepingenopvatting ten aanzien van het rentmeesterschap? Christenen zouden beide dimensies (of lagen) van het rentmeesterschap tot hun recht doen komen? Niet-christenen zouden alleen oog hebben voor de horizontale laag? Calvijn onderscheidde tussen gerechtigheid voor het aangezicht van God en gerechtigheid voor het aangezicht van de mensen.

Toch zou ik hier niet van een tweedeling of van twee verdiepingen willen spreken. Beide vormen zozeer een eenheid dat het ingaan tegen God zijn gevolgen heeft voor het leven met elkaar op aarde. Daarvan zien we in onze samenleving heel duidelijk de sporen.

Toch blijft waar wat Paulus schrijft. Ook mensen die God niet openlijk erkennen en dienen, tonen dat de werken der wet in hun harten geschreven zijn en in hun leven openbaar komen. Deze werken hebben met name betrekking op de tweede tafel van de wet.

Door te verwijzen naar de algemene genade als bron en oorzaak hiervan, geven we God de eer. Aan Hem schrijven we toe dat er werken der wet gedaan worden door mensen die niet leven in de vreze des Heeren.

Deze reformatorische gedachte kunnen we ook toepassen op het rentmeesterschap. Ook daar waar de verticale dimensie ontbreekt zijn er toch, soms duidelijke, sporen van wat God van een mens vraagt. Met betrekking tot dienst aan de naaste, zorg voor het milieu en het beheer van wat God ons heeft toevertrouwd, tonen deze mensen iets van het rentmeesterschap te verstaan.

Samenwerken
Daarvoor zullen we God danken, ook al erkennen zij zelf God niet in het beheer van de schepping of van geld en goed. Hier ligt zelfs een basis voor een zekere vorm van samenwerking. Christenen zullen daarbij altijd op de verticale relatie bedacht moeten zijn. Voorzover deze door samenwerking niet geschaad of bedreigd wordt, kan men in de praktijk dingen samen doen. Helaas moet gezegd worden dat die samenwerking meestal van beperkte omvang is en praktisch van aard is. Niettemin moet men aan de mogelijkheid ervan niet voorbijzien.

De auteur is emeritus hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken.