Laat ChristenUnie zich verbredenConservatieven en orthodoxe rooms-katholieken rammelen aan de poort van de ChristenUnie. De partij reageert echter terughoudend. Dat is jammer, betoogtdr. A. A. M. Kinneging, die zich teleurgesteld van de VVD heeft afgewend en onlangs zijn sympathie voor de ChristenUnie heeft betuigd. Als de ChristenUnie niet uitkijkt, zal zij een partij in de marge blijven en sterven in de verheerlijking van het eigen gelijk. Als zij voor verbreding kiest, kan zij uitgroeien tot een fractie van vijftien zetels en daarmee een politieke factor van belang worden. Aan de rechterflank van het Nederlandse politieke spectrum ontstaat langzaam maar zeker een nieuwe politieke partij: de ChristenUnie. Deze partij in wording is voortgekomen uit de gereformeerde wereld, waarin het streven naar zuiverheid in het verleden vele malen tot een kerksplitsing heeft geleid. Dat heeft ook in de politiek zijn weerslag gehad. Dat er nu in de politiek een tegenovergestelde beweging wordt gemaakt die moet uitmonden in een fusie, is voor gerefomeerde begrippen ronduit revolutionair en staat enigszins haaks op de gereformeerde natuur. GPV en RPF zijn beide vol goede bedoelingen, maar staan toch nog onwennig tegenover elkaar. Ze willen als één geheel met elkaar optrekken, maar het gevoel van eensgezindheid ontbreekt nog enigszins. Voor alle betrokkenen geldt dus het adagium dat voorzichtig moet worden gemanoeuvreerd om een nog jong en delicaat proces niet te verstoren. Het is dus niet verwonderlijk dat vanuit deze kring wat voorzichtig en afhoudend wordt gereageerd nu er, zoals dr. B. J. Spruyt het uitdrukt in zijn bijdrage van 3 juni in het Reformatorisch Dagblad, door rooms-katholieken en conservatieven aan de poort van de ChristenUnie wordt gerammeld. Het wordt kennelijk als niet-opportuun gezien het debat aan te gaan met deze mensen, om te bezien in hoeverre de levensbeschouwelijke ideeën overeenkomen. Reële optie Dat is begrijpelijk en moet worden gerespecteerd. Maar niettemin is het ook wat jammer. Want stel nu eens dat de levensbeschouwelijke overeenstemming groot blijkt te zijn, dan zou er inhoudelijk weinig op tegen zijn wanneer rooms-katholieken en conservatieven tezamen met orthodox-gereformeerden één politieke partij zouden vormen. Integendeel, het zou juist buitengewoon aantrekkelijk zijn, daar er door zo'n verbreding een politieke partij ontstaat die bij verkiezingen wel eens voor een veel groter deel van het electoraat een reële optie zou kunnen zijn. Nu deinzen veel mensen, die zelf niet afkomstig zijn uit de gereformeerde wereld, ervoor terug hun stem uit te brengen op een der orthodox-gereformeerde partijen, omdat ze te veel rieken naar sektarisme en broedertwist. Het ontstaan van de ChristenUnie zal daarin weliswaar enige, maar niet veel verandering brengen. Dat betekent dat óók de ChristenUnie gedoemd zal blijven loutere Gesinnungspolitik te bedrijven aan de zijlijn van de Nederlandse politieke arena, van wie de inbreng door de grote politieke partijen met een mengeling van meewarigheid en vrijblijvende waardering wordt beluisterd en vervolgens met een schouderophalen wordt afgedaan. Is dit aanvaardbaar? De rol van een roepende in de woestijn, door iedereen miskend, wordt door veel christelijke politici met enig pathos op zich genomen. Heeft Christus immers Zelf niet gezegd dat zij die Hem volgen bereid moeten zijn gehaat en vervolgd te worden? Men wordt door het gebrek aan serieuze politieke aandacht van de kant van de grote politieke partijen als het ware bevestigd in zijn eigen gelijk. Maar handelt men dan niet in feite net als Pontius Pilatus? Deze liet immers ook, nadat hij gezegd had wat hij ervan vond, het volk maar zijn gang gaan omdat het toch niet voor rede vatbaar was. Wie belangrijke dingen te zeggen heeft, moet ze zeggen, maar hij moet er ook met alle kracht naar streven dat naar de dingen die hij te zeggen heeft daadwerkelijk geluisterd wordt. Dat doet men niet door zich terug te trekken op zijn eigen eilandje en te sterven in zijn eigen gelijk. Dat doet men door politieke bondgenootschappen aan te gaan met geestverwanten en op die manier een zekere electorale machtsbasis te ontwikkelen, die maakt dat er wel moet worden geluisterd. Vijftien zetels Als deze analyse juist is, rijzen er twee vragen, nu er door rooms-katholieken en conservatieven, zoals gezegd, aan de poort van de ChristenUnie wordt geklopt. Ten eerste de vraag of een bondgenootschap met deze mensen de electorale machtsbasis van de ChristenUnie inderdaad substantieel zal vergroten. Als dat niet het geval is, heeft het politiek gezien immers weinig zin zo'n bondgenootschap aan te gaan. Ten tweede rijst de vraag of rooms-katholieken en conservatieven in voldoende mate met de orthodox-gereformeerde levensbeschouwing overeenstemmen om elkaar daadwerkelijk als geestverwanten te kunnen beschouwen. Wat de eerste vraag betreft: het is mijn stellige overtuiging dat er, zowel onder de CDA-kiezers als onder de aanhang van de VVD, een substantiële minderheid is die niet tevreden is met de platte biefstukfilosofie die in deze partijen domineert, en die op zoek is naar een voor hen acceptabel alternatief. Het lijdt, dunkt me, geen twijfel, dat een verbrede ChristenUnie die rooms-katholieken en conservatieven in haar gelederen opneemt en daarmee uitdrukkelijk afstand neemt van het sektarische verleden, aan dit electoraat een signaal geeft dat niet zal worden genegeerd. Over hoeveel procent van het totale electoraat spreken we dan? Ik vermoed over 10 procent. Dat wil zeggen: vijftien zetels in de Tweede Kamer. Die zouden maken dat er wel moet worden geluisterd. Geen compromissen Maar is een dergelijke verbreding van de ChristenUnie, levensbeschouwelijk gezien, wel mogelijk? Dat is de tweede vraag en het is wel duidelijk dat dit de meest fundamentele vraag is. Roel Kuiper, directeur van de Marnix van St. Aldegondestichting, het wetenschappelijk bureau van de RPF, en bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, heeft zich hierover, in het jongste nummer van het blad Afgestemd, met nogal wat scepsis uitgelaten. Hij signaleert op voorhand twee problemen. Ten eerste dat de overeenstemming wel eens beperkt zou kunnen zijn tot een aantal ethische issues, zoals abortus, euthanasie en homohuwelijk, terwijl op terreinen als sociaal beleid, onderwijs, gezondheidszorg, milieu en economie waarschijnlijk grote verschillen van inzicht bestaan. En ten tweede dat, juist omdat alle betrokkenen geen belangenpolitiek willen bedrijven, maar zich baseren op waarden, de verschillen niet zomaar middels een compromis zijn weg te werken, waar dat bij belangenverschillen wel mogelijk is. Kuiper geeft als voorbeeld het verschil in opvatting tussen katholieken en gereformeerden over het gezag van de kerk versus het gezag van de Schrift. Beide punten zijn van groot gewicht, want indien juist, is een verbreding van de ChristenUnie een illusie. Ik ben echter vooralsnog niet zo pessimistisch. Als we het eens worden over de uitgangspunten, worden we het over de rest ook wel. En tot de uitgangspunten behoort wat mij betreft in ieder geval het volgende. De politiek heeft betrekking op het hiernumaals, niet op het hiernamaals, op het tijdelijke, niet op het eeuwige. Dit betekent dat een verschil in visie op zaken die het eeuwige betreffen, op zich geen obstakel is voor een bondgenootschap met betrekking tot het aardse leven. Wat essentieel is, is een duidelijke gelijkgestemdheid ten aanzien van de dingen van deze wereld. Centraal daarbij staat de vraag over de mens. Dubbelmens De mens is een schepsel met een dubbel gezicht. Enerzijds staat hij boven alle andere schepselen. Hij is geschapen naar het beeld van God. Tegelijkertijd valt de mens in zekere zin buiten de scheppingsorde. Hij is geneigd tot alle kwaad. Een innerlijke ommekeer is nodig om hem op het goede te richten. Dat wijst op het belang van opvoeding en cultuur. De mens is een biologisch wezen: ontzag voor het leven en de natuur zijn fundamentele uitgangspunten. De mens is een economisch wezen. Hij moet in het zweet zijns aanschijns zijn dagelijks brood verdienen. Een markteconomie gebaseerd op het private eigendom en de contractvrijheid levert hiervoor de beste garantie. De mens is een sociaal wezen. Hij komt alleen tot bloei in gemeenschap met anderen. De meest fundamentele gemeenschappen zijn het gezin en de staat. Een goede samenleving is zonder een intact gezinsleven en een goed functionerende staat niet mogelijk. De mens is een spiritueel wezen. Zijn ultieme verlangen, zijn eigenlijke persoonlijkheid is niet stoffelijk. Een te grote gerichtheid op het stoffelijke is daarom verkeerd. Het gaat uiteindelijk om zijn zielenheil. Zou dit niet de basis kunnen vormen voor een gesprek? De auteur is docent rechtsfilosofie aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Leiden. |