Opinie 20 juni 2000

Dezelfde antwoorden
op andere vragen

De roep om vernieuwing van de theologie wordt steeds sterker. Dr. W. H. Velema stelt dat een vernieuwde reformatorische theologie niet heen kan om het grondpatroon van Luther en Calvijn.

Gemeenteleden, predikanten en theologen van professie komen ervan onder de indruk. De oude theologie, hoe orthodox ze ook mag zijn, doet het niet meer. Ze vermag de mensen niet meer aan te spreken. Ze weet in elk geval de mensen niet meer te inspireren. Het oude is allemaal bekend.

De gemeente heeft iets anders nodig, iets nieuws. Dat moet opvallen door originaliteit. De mensen moeten getroffen worden door een verwoording en vormgeving waarin ze zich als gelovigen van deze tijd herkennen. Ze moeten geraakt worden door woorden die ze zo nog niet gehoord hebben als uitdrukking van het christelijk geloof in de 21e eeuw.

Dit verlangen naar vernieuwing van de theologie is niet ingegeven door de afzwering van het oude belijden. Alleen, dat oude belijden is overbekend. Het is een soort starre traditie geworden, waaraan het leven ontbreekt. Daar kan de gemeente het nu en in de toekomst niet meer mee doen. Sterker nog, als er niet een volstrekt nieuwe verwoording komt van wat zowel de Oude Kerk als de Reformatie heeft beleden, dan ziet de toekomst er somber uit. Dan haalt de Kerk de volgende eeuw niet en kan ze haar toekomst wel vergeten.

Zelf heb ik mij verblijd over de jubel die professor Van Ruler over de gereformeerde theologie heeft aangeheven. Hij noemde haar de mooiste en breedste vorm van theologiseren. Voor mij is de gereformeerde theologie niet een versleten pak, dat me niet meer zou passen. Wel wil ik met anderen meedenken om het gereformeerd erfgoed zo duidelijk mogelijk voor de mens van vandaag te vertolken. Achter de roep om vernieuwing voel ik het verlangen om het erfgoed levend te houden en door te geven aan volgende generaties op een aansprekende en verstaanbare wijze. Dat spreekt mij aan.

Reëel?
Is het verlangen naar een volstrekt nieuwe gereformeerde theologie reëel? We willen de vraag onder ogen zien. In het antwoord ligt een beperking opgesloten, namelijk het feit dat het kader van een nieuwe theologie voluit gereformeerd zal zijn. Van dat kader willen de vragers om vernieuwing niet af. Toch moeten invulling en inhoud er volstrekt anders uitzien.

Hoe krijgt iemand dat voor elkaar? Het is op zijn minst opvallend dat degenen die roepen om vernieuwing er zelf niet in slagen haar tot stand te brengen. Graafland belijdt op dit punt zijn verlegenheid. Hij wijst naar de Leidse dogmaticus Van de Beek. Kennelijk is Barth een gepasseerd station en voldoet de Tübinger emeritus Moltmann niet aan de verwachting.

Met diep respect voor de boeiende en vindingrijke publicaties van Van de Beek zal een kenner van de dogmatiek van de kerkvaders bij hem veel gedachten uit de Oude Kerk terugvinden. Van de Beek wijst zijn lezers zelf het spoor dat hij vanaf zijn promotie heeft getrokken. Hij doet een keus uit het werk van de kerkvaders in het Oosten, meer dan uit die van het Westen. Het nieuwe zie ik niet zozeer in de gedachten die hij naar voren brengt, als wel in het feit dat hij in de theologie van de Kerk van het Oosten zijn bron zoekt.

Ik heb er waardering voor dat Van de Beek ons opnieuw bepaalt bij de theologie van de oosterse kerkvaders. Dat moge duidelijk zijn. Toch zou ik me de opmerking willen veroorloven dat het nieuwe zoals door hem naar voren gebracht, meer in het verleden ligt dan in wat nog komen moet.

Dat geldt niet zozeer zijn gedachten over de veranderlijkheid van God en over het kwaad dat aan de schepping inherent is. In hoeverre deze gedachten tot de blijvende substantie van zijn theologie behoren, zal nog afgewacht moeten worden. Wie zijn hart aan Luther en Calvijn heeft verpand, kan hier moeilijk voluit theologie van de Reformatie terugvinden. Het werk van Van de Beek geeft te denken, maar er enkele elementen zijn toch te speculatief om te passen binnen het kader van voluit reformatorische theologie.

Het laat zich denken dat Van de Beek de positie van de kerk in onze tijd vergelijkt met die van de oudchristelijke kerk. Dat hij mede daarom op de Oude Kerk teruggrijpt. In hoeverre is er overeenkomst in positie en in context? Ik schrijf dit omdat de pogingen van Van de Beek mij sympathiek zijn. Toch vraag ik in alle ernst: Is dit de weg die wij in de 21e eeuw moeten gaan – achter de Reformatie terug naar de Oude Kerk? Ik kan op dit moment niet inzien dat dit veelgeprezen voorbeeld het antwoord is op de vraag naar de vernieuwde reformatorische theologie.

Overtreffen
Is het echt mogelijk een totaal nieuw ontwerp te leveren? Het zou betekenen dat wij boven het bijbelse concept van Luther en Calvijn uitgrijpen, om hen te overtreffen. Ik laat in het midden of deze groten uit de zestiende eeuw dan links of rechts worden ingehaald. Ik denk met name aan wat de reformatoren hebben geschreven over God, over Christus, waarachtig God en waarachtig mens, over de zonde en over het werk van Christus, over het heil in Christus dat ons door de Heilige Geest deelachtig wordt gemaakt en over de voleinding; over de bemiddeling en over de voltooiing van het heil.

Ik ben zo vrij de stelling te poneren dat wie naar een vernieuwde reformatorische theologie verlangt, niet heen kan om dit grondpatroon van Luther en Calvijn. Wie bijvoorbeeld de ”Redelijke Godsdienst” van Brakel vergelijkt met de ”Institutie” van Calvijn, zal zeker getroffen worden door verschil in behandeling. Meer nog zal hij onder de indruk komen van de confessionele overeenkomst.

Misschien is dit een mooi voorbeeld. Ik acht het mogelijk dat we wat vormgeving en intonatie, wat accent en geur betreft, een ontwerp van de 21e eeuw krijgen – echter met een duidelijk herkenbaar confessionele verbondenheid met Luther en Calvijn.

Ik herinner aan de dissertatie van J. Koopmans. Men kan erover lezen in de briefwisseling tussen Miskotte en Noordmans. Koopmans is gepromoveerd op ”Het oud-kerkelijk dogma in de Reformatie, bepaaldelijk bij Calvijn”. Uit zijn proefschrift wordt duidelijk de voortgang en de innerlijke samenhang. Consistentie en consequentie. Ik acht dit proefschrift nog altijd waardevol voor de kennis van de samenhang in het dogmatisch werk van de Oude Kerk en van de Reformatie.

Zouden we in dit licht onze verlangens –ik ben zelfs geneigd te zeggen onze pretenties– niet wat lager moeten stellen? We beginnen niet opnieuw, maar staan op de schouders van ons voorgeslacht.

Ik zie de mogelijkheid van accentverschillen die samenhangen met vragen van onze tijd. Ik zie de mogelijkheid dat vragen van onze tijd in onze dogmatiek verwerkt worden, binnen de kaders die ons lief en zelfs onmisbaar zijn.

Juist vanuit moderne vragen kan blijken dat we antwoorden nodig hebben die Calvijn en Luther nog niet konden geven. Deze antwoorden zullen mijns inziens niet boven Luther en Calvijn uitgaan, maar een uitwerking zijn van de grondlijnen van hun theologie. Ik denk dan aan de antropologie en de evolutie, ik denk aan grondvragen van de ethiek en aan de gaven van de Geest. Luther en Calvijn hebben niet alles gezegd. Zij hebben wel wezenlijke dingen gezegd. Zij deden dat in aansluiting bij en in continuïteit met de Oude Kerk.

De leegte?
En nu de tweede vraag: Wat moeten predikanten en theologen die zo'n nieuw ontwerp nog niet ter beschikking hebben? Zij zijn zelf niet in staat een nieuw concept te ontwerpen. Degenen die roepen om vernieuwing verschaffen hun dat nieuwe concept ook niet.

Wat krijgen ze ervoor in de plaats? Het ideaal van vernieuwing, dat er echter ver vanaf is verwerkelijkt te worden. Dus rest voorlopig de leegte. Het oude doet het niet meer. Het nieuwe is er nog niet. Er wordt alleen over gesproken. De werkelijkheid ervan ligt nog ver in de toekomst – zo die werkelijkheid al ooit gerealiseerd zal worden. Misschien in een volgende generatie of een daarop volgende generatie? Zal die er nog zijn om het geloof te belijden? Is die dan nog niet in de leegte omgekomen? Is het geloof dan niet vanwege voedselgebrek en geestelijke ademnood gestorven?

Hier stuiten we op het grote probleem dat door de roep om vernieuwing wordt gecreëerd. Ja, met opzet gebruik ik dit woord. Het wordt geschapen – het moet door het loslaten van het oude, vertrouwde heen, om tot een nieuwe visie, een nieuwe conceptie te komen. Of we die te verwachten hebben is echter volstrekt onzeker.

Wie het oude loslaat, afschrijft, bedenke wat hij doet. Het is in het verleden bruikbaar gebleken. Het heeft vrucht gedragen. Het heeft mensen getroost en bemoedigd – en nu zetten we het aan de kant. Kunnen we dat als gelovigen, als dienaren van het Woord, als theologen, straffeloos doen? Komen we dan niet in een ruïne terecht die niet door anderen is veroorzaakt, maar die wij onszelf hebben opgedrongen? Misschien wel vanuit een innerlijke noodzaak. Niettemin hebben wij zelf hierin de leiding en hiervoor de verantwoordelijkheid.

Elke week als ik een nieuwe preek maak voor de komende zondag, grijpt die vraag me aan: Wat moet ik toch? Ik neem aan dat ik niet de enige ben die met deze vraag zit. Mijn antwoord, dat ik ervaar als een handleiding van Boven, is dit: niet de confessie bepaalt de inhoud van de preek. Dat doet het Woord van God. De confessie is de stemvork om de zuiverheid van het dogmatisch gehalte en van de spirituele intonatie van de preek te testen; wilt u: te toetsen.

Ik probeer het Woord van God te verstaan als mens van deze tijd. Ik sta ook midden in deze tijd. Dan valt me steeds weer op hoe actueel het Woord van God is. Met dankbaarheid herken ik de bijbelse noties in hun betekenis voor het leven met God in deze tijd.

Ik kan het inderdaad vandaag niet doen met het lezen of voorlezen van preken van 200 jaar geleden. Ik moet ingaan op vragen van deze tijd, van jongeren en ouderen. Ik denk aan de vraag: Bestaat God? In de tijd van de Reformatie was de vraag: Hoe krijg ik een genadig God? Betekent de verandering van vraagstelling dat ook het antwoord verschuift? Dat kan ik niet zien. Zeker, de invalshoek naar het belijden van de Drie-enige God kan een andere zijn. Via een andere vraagstelling komen we bij hetzelfde antwoord. Dat is de heilzame continuïteit in het belijden van de Kerk de eeuwen door. Het wezenlijke is en wordt steeds weer gezegd. Intonatie en belichting, accentuering van onderdelen kunnen verschillen. Dat gaat in ieders persoonlijk geloofsleven ook zo.

Niet tijdloos
Mijn stelling is: Onze vragen hebben niet het eerste woord. Dat is aan God. Wie door Zijn Geest de Schrift mag verstaan en uitleggen, zal niet tijdloos preken, maar actueel spreken en ingaan op de vragen van de tijd. Met dit laatste heb ik verwoord wat voor mij het Sola Scriptura inhoudt. We beginnen bij de Schrift. We hebben geen twee bronnen: de Schrift en het leven (de context) in wisselende prioriteit. Neen, we hebben de Schrift als bron, norm en gids. We leggen haar uit voor het leven van vandaag.

De stemvork van de confessie helpt me om de bijbelse zuiverheid van toon te zoeken. Daarvoor is oefening nodig, blijvend en voortdurend gebed. Om het met een oude uitdrukking te zeggen: exercitia piëtatis – oefeningen in de vroomheid. Dan blijken de oude schoenen redelijk goed bruikbaar. Misschien dat we in prediking en theologie wat meer op kwaliteit dan op mode moeten letten.

We hoeven niet in de woestijn van honger te sterven. Er is nog brood op de plank, dat we de gemeente mogen voortzetten. Het Woord is onze Bron en onze Kracht. De Geest helpt bij de toepassing. Trouw pastoraat helpt ons het Woord voor de mensen van onze tijd te vertolken. De confessie is daarbij geen stoorzender, maar stemvork.

De auteur is emeritus hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken.