Opinie13 juni 2000

Nuanceren heeft voorkeur

Door G. Roos

Aleid Truijens maakt in ”Het journalistieke verhaal” onderscheid tussen deductief en inductief schrijven. Dat laatste houdt in dat de auteur in een opiniërend artikel eerst de argumentatie op tafel legt en pas daarna zijn standpunt. Via deze methode kwam ik tot de stelling dat participanten in het COGG „doorgaans niets willen weten” van door Lyotard en Dekker uitgedragen opvattingen. Maar dat degenen die vereenzelviging willen voorkomen met de binnen kerken duidelijk waarneembare tendens om synodale uitspraken „als ballast overboord” te werpen, genuanceerd dienen te spreken.

Beduchtheid voor invloed van de dominante cultuur in de christelijke kerk is overigens niet zo vreemd. Dr. J. Hoogland is slechts een van degenen die daarop hebben gewezen. De hoogleraar stelde in een interview op 23 september 1999 met deze krant vast dat postmodernisme christenen niet voorbijgaat. Mij dunkt dat in sommige gevallen een waarschuwing zelfs als vriendendienst kan gelden.

Aardig is overigens –maar dat kan niemand controleren– dat ik juist op het moment dat mijn geachte opponent telefonisch contact met mij opnam, bezig was met een artikel over de kerk „tussen centralisatie en independentisme.” Citaat: „Een christelijke of kerkelijke organisatie kan onbedoeld en onbewust een doel in zichzelf worden. Zodat de mensen die de structuur 'bemannen' of 'bevrouwen' zich niet meer laten gezeggen.” Het komt nog.

Kop
”COGG ziet synodes als struikelblok”. Hoe kwam ik aan die kop? Dat is niet zo moeilijk. Ik constateerde in het artikel waarop ds. Blenk reageert, overeenkomst tussen de uitspraak van dr. Schuurman –kerkelijke vergaderingen frustreren kerkelijke eenheid omdat ze kerkelijke orde willen creëren– en de woorden van twee bestuursleden van het COGG. Zij zetten in 1994 in een vraaggesprek in dit dagblad de veranderde werkwijze van hun organisatie uiteen. De verslaggever citeerde: „Al die synodes werken niet.” De woorden van de bestuurders wekten de indruk dat zij de binnen het COGG levende visie vertolkten. Het komt mij uiterst merkwaardig over nu ineens de waarde van hun toelichting gereduceerd lijkt te worden tot spreken op persoonlijke titel.

Ik ben mij er terdege van bewust dat niemand –de ook door mij zeer hoog geachte– dr. Schuurman mag vereenzelvigen met het COGG. De zojuist aangeduide relatie tussen zijn woorden en die van de bestuursleden biedt echter heel wat meer reden om de door mij geformuleerde kop te gebruiken dan een enkele, losse uitspraak van drs. Heijstek. Want deze lijkt niet te stroken met het in het interview van 1994 wegens verandering toegelichte beleid van het COGG.

Schrift en belijdenis
De relatie tussen de kerkscheuringen van 1944 en 1967 enerzijds en het Samen-op-Wegproces anderzijds ontgaat mij. Het gaat om verschillende beslissingen over zaken die ik slechts oppervlakkig kan vergelijken. Bestaat er meer overeenkomst tussen de beide bedoelde breuken en het gedreven streven van Samen op Weg dan de pijn die dat alles oplevert? En biedt dat een legitimatie om in het algemeen te zeggen dat „synodes niet werken” of dat „kerkelijke vergaderingen kerkelijke eenheid frustreren?” Citaten die door de betrokkenen tot heden niet als onjuiste weergave van hun woorden werden getypeerd.

Daar komt nog iets bij. Natuurlijk is er oorzaak voor de Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging voor hevige pijn en mateloze zorg. Maar rechtvaardigt dat het over één kam scheren van alle kerkelijke vergaderingen? Ook de genoemde bestuurders beperkten zich in 1994 met de reikwijdte van hun uitspraken niet tot de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), de Nederlands Gereformeerde Kerken en de partners in Samen op Weg.

Dat ik een synodebesluit betreffende dr. Den Heyer niet wil verdedigen kan bekend zijn. Nadat ik die vergadering had bijgewoond, gaf ik er op 8 april 2000 in dezelfde rubriek ”Kerk en Wereld” een afkeurend oordeel over.

Artikel 31 van de Dordtse Kerkorde vraagt van de leden synodale beslissingen „voor vast en bondig te houden”, –met het recht van appèl– tenzij deze strijdig zijn met Gods Woord en de gereformeerde belijdenis. Deze kerkorde vormt de basis voor de meeste nieuwere. Zij biedt een goede regel. Het is niet ongepast zich daaraan in leer en leven te houden. Indien iemand dan ook tijdens een COGG-vergadering naar voren brengt dat binnen de plaatselijke gemeente „belijdenisgeschriften soms gerelativeerd, soms vernieuwd, aangevuld en versterkt worden”, rijzen mijn schaarse haren stekelig omhoog.

Onbehoorlijk
Het is, hoop ik, mogelijk in een discussie als deze zaken en personen te scheiden. Indien ik mij onbehoorlijk heb gedragen –ik ben het mij niet bewust– tegenover de door mij in zijn culturele publicaties zeer gewaardeerde en als integer beschouwde hoogleraar, bied ik graag mijn verontschuldiging aan. Ik ben ervan overtuigd dat hij mij een eigen mening en een tikkeltje bewogenheid gunt met jongeren en ouderen die zich in de huidige, hun bedreigende cultuur vol gezagsondermijning slecht staande kunnen houden. Soms plaatst eenvoudig lezen wat er in de krant staat iemand op het verkeerde been. Vandaar de spits van mijn verhaal: Spreek alstublieft genuanceerd, zodat niemand de zaak verkeerd kan oppakken.

Dat het COGG een hobby van dwarsliggers is, heb ik niet beweerd. Anderzijds moet iemand erg grote kunstgrepen uithalen om de in het geding zijnde uitspraken te exegetiseren als een positieve visie op het functioneren van kerkelijke vergaderingen in het algemeen. En het gaat erg ver om zelfs maar de suggestie ter sprake te brengen dat een journalist die zoiets signaleert, zich bezighoudt met gezagsondermijning. Direct na de begin 1996 gepubliceerde Kerkelijke Consensus gaf de preses van de laatstgehouden christelijke gereformeerde synode, ds. M. C. Tanis, aan dat „kerkelijke ijking van de activiteiten van het COGG ontbreekt.”

Onze zorg
„Onze zorg is juist dat Gods gezin uit elkaar ligt”, schrijft ds. Blenk. Dat is mooi. Soms voel ik er ook iets van. Quis est homo qui non fleret. Maar het gezin is niet slechts een zaak van eenheid, het hoort ook een plaats te zijn van orde. Dat heb ik willen betogen. Omdat ik vrees koester voor tendensen die dat scheef trekken. Als ik mij vergis, noteer ik het dankbaar. En dat er bij het gewone kerkvolk vaak een diepe hunkering naar gemeenschap leeft, zal waar zijn. Maar mensen die voorheen gezelschappen bezochten, ontmoeten later op hun plek van herkomst niet altijd meer herkenning.