Opinie 3 juni 2000

De kwestie-ds. R. Kok moet op de juiste wijze behandeld worden

De wond die na vijftig
jaren nog draagt

De Gereformeerde Gemeenten moeten de schorsing van ds. R. Kok in 1950 heroverwegen. Dat bepleit de heer E. de Jong uit Lemmer in een appèl-bezwaarschrift. In een interview gaf ds. A. Moerkerken vorige week aan dat er tegen de persoon van ds. Kok geen bedenkingen zijn, maar dat de bezwaren tegen diens opvattingen voor hem blijven. De hervormde predikant ds. R. van Kooten, kleinzoon van ds. Kok, maakt bezwaar tegen de interpretatie van de feiten door ds. Moerkerken.

Met droefheid heb ik kennisgenomen van het interview met ds. A. Moerkerken, al was ik hem wel dankbaar voor de opmerking dat hij niet twijfelde aan de staat van ds. Kok en tevens toegaf dat de procedure niet geheel zorgvuldig is geweest.

Desondanks voel ik mij, nu deze gevoelige zaak rond ds. Kok weer in het openbaar is aangesneden, gedrongen erop in te gaan. Ik reageer niet zomaar als kleinzoon vanuit de bloedband. Als bewijs moge dienen dat ik in de jaren zeventig voor mijn doctoraalstudie bij prof. dr. Otto. J. de Jong bezig was met een scriptie over de theologie van ds. R. Kok. Prof. De Jong oordeelde dat ik hierbij ook het leven van ds. Kok diende te behandelen om ook dit deel van de kerkgeschiedenis zorgvuldig vast te leggen.

Hierna heb ik mij grondig verdiept in zijn leven. In de vele gesprekken met mijn grootvader probeerde ik op wetenschappelijk wijze door te vragen om bij de diepste dingen uit te komen. Zo ging ik ook op zoek naar (bewijs)stukken en bezocht allerlei mensen die nog in leven waren.

Gaandeweg schrok ik zo van hetgeen er eigenlijk speelde, dat ik prof. De Jong meedeelde met het onderzoek te stoppen, omdat ik niet wilde dat door mijn publicatie de Gereformeerde Gemeenten uiteen zouden spatten. Ik begon liever opnieuw met een geheel andere studie. Ds. Kok was het hier helemaal mee eens, want hij heeft tot het einde van zijn leven de Gereformeerde Gemeenten liefgehad.

Met moeite laat ik in dit artikel verschillende zaken rusten. Bijvoorbeeld dat ds. Moerkerken alleen uitgaat van de summiere synodeverslagen en blijkbaar niet beschikt over de bijna woordelijke verslagen van de ter classis en synode aanwezige ouderlingen uit Veenendaal. Eveneens dat hij een oordeel velt over uitspraken van ds. Kok (bijvoorbeeld dat er in de hel niet gewerkt wordt en zelfs Nestoriaanse) zonder in de bronnen op te zoeken hoe en in welk verband ze gezegd zijn. Ook de kwalijke rol die een jonge onderwijzer heeft gespeeld. Eveneens de theologische kwestie over de twee of drie verbonden.

Ik wil alle ruimte gebruiken om enkele punten aan te reiken die duidelijk maken waarom de kwestie na vijftig jaren nog steeds opduikt en de wond blijkbaar nog steeds draagt: er zit ”dood materiaal” (medische term) in dat nooit opgespoord en verwijderd werd.

Wonderlijke kwestie
Het moet tot nadenken stemmen, dat velen voelen dat er met deze kwestie iets wonderlijks aan de hand is. In de eerste plaats is er niemand die twijfelt aan de geestelijke staat van ds. Kok en eenieder heeft respect voor zijn levenswandel. In de tweede plaats voelen velen dat er meer gespeeld moet hebben. Ook ds. Moerkerken. Hij zegt immers: „Er was sprake van jarenlange persoonlijke conflicten tussen predikanten. Die kloof werd al dieper. De verhoudingen waren diepgaand verstoord.”

Ds. Moerkerken heeft gelijk, maar dan is het nu een heilige plicht eindelijk te onderzoeken wat er eerst was en waarom het eerst was. Heeft de kwestie geleid tot verstoorde verhoudingen of hebben deze juist geleid tot een aanscherping van de theologische kwestie? Ik verzeker u dat het laatste het geval was. Omdat ds. Kok op bepaalde punten zich tegenover ds. Kersten moest opstellen, heeft hij zich diens gram op de nek gehaald. Ik zal er u enkele noemen.

Ds. Kersten was erg gelukkig met het feit dat een doctor in de theologie overkwam naar zijn kerkverband. Hij wilde zo snel mogelijk dr. C. Steenblok als docent benoemen in Rotterdam. Wie was ertegen? Ds. Kok. Waarom? „Deze predikant heeft nog niet het getuigenis van de gemeenten en de Schrift beveelt geen nieuwelingen te nemen, opdat zij niet opgeblazen worden.”

Op een morgen werd deze zaak behandeld in het curatorium. Ds. Kersten liep vast op de vastberadenheid van ds. Kok. Toen Kok 's middags in de trein naar huis zat, werd er zonder zijn weten een nieuwe vergadering gehouden waarin dr. Steenblok alsnog benoemd werd. Dat ds. Kok op dit punt volgens de Gereformeerde Gemeenten gelijk gehad moet hebben, blijkt uit het feit dat Steenblok in 1953 als docent ontslagen werd.

Tweede Wereldoorlog
De diepste conflicten tussen ds. Kersten en ds. Kok dateren uit WO II en zijn niet zomaar glad te strijken met een beroep op een verschillend theologisch beantwoorden van de vraag of je wel of niet in verzet mocht komen tegen de bezettende macht. Bij ds. Kersten was niet alleen sprake van een lijdelijk bukken voor de Duitse overheid, maar ook van een pragmatisch gebruikmaken van de Duitsers.

Dr. W. Fieret is bij zijn promotieonderzoek in het Rijksarchief een brief van S. Kersten tegengekomen waarin hij mede namens zijn vader, ds. Kersten, aan Max Blokzijl (een topfiguur binnen de NSB) meldde dat drukkerij De Banier bereid was alle voorkomende drukwerk voor de bezettende macht te verzorgen. Dit is niet niks. Hier botsten niet zomaar twee krachtige naturen, maar principiële overtuigingen. Zo weigerde Kok in de oorlog met ds. Kersten op bezoek te gaan bij Rost van Tonningen. Kok gehoorzaamde ds. Kersten niet toen de scholen van de Gereformeerde Gemeenten het advies kregen de Joodse kinderen bij de bezetter aan te geven. Hij volgde hem ook niet toen het voorschrift kwam het Duitse bevel te gehoorzamen alle vacatures aan Den Haag te melden, zodat NSB-onderwijzers benoemd konden worden.

Na WO II kwamen er nog nieuwe punten bij. Toen ds. Kersten voor twee zuiveringscommissies moest verschijnen, verzocht hij ds. Kok een verslag te maken van Koks ondergrondse activiteiten. Kok weigerde omdat hij aanvoelde dat ds. Kersten deze voor zijn eigen verdediging wilde gebruiken en dit vond hij onrechtvaardig. Bovendien was er na de oorlog veel werk in te halen. Toen ds. Kersten veroordeeld werd tot een forse geldboete, benaderde hij ds. Kok, die een kerkelijke kas beheerde. Ds. Kok weigerde echter geld van het kerkvolk door te sluizen.

Aanbod
Zetten deze gegevens de kwestie, die slechts twee, drie jaren later plaatsvond, niet in een ander licht? Hierbij speelde uiteraard ook mee dat onder invloed van dr. Steenblok niet alleen de theologie van ds. Kersten veranderde, maar ook het theologisch klimaat. Ds. Moerkerken moet maar eens onderzoeken hoe vroegere predikanten de genade aanboden. Volgens ds. Moerkerken mag je wel Christus aanbieden maar niet de beloften.

Maar wat is Christus zonder de beloften? Zijn de beloften zelfs meer dan Christus? Wat kun je nog aanbieden? Slechts een ”kraslot”. Het is mogelijk dat je een prijs hebt. Het kan voor u zijn. Een predikant weet immers niet wie wel of niet uitverkoren is. Maar is dat het kunnen van Gods beloften? Ik denk aan Psalm 81:11, waar de HEERE vanuit Zijn verbond met geheel Israël (Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland heeft uitgevoerd) komt met Zijn bevel en belofte: „Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.” Hierbij gaat het duidelijk niet om de uitverkorenen, want de HEERE vervolgt: „Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild.”

Ds. Moerkerken doet de zaak geen recht als hij zonder meer stelt dat ds. Kok op de classis verschillende uitspraken heeft moeten herroepen. Kok heeft gezegd dat hij die uitspraken die verkeerd uitgelegd konden worden, wilde terugnemen. Dat is iets anders. Ds. Moerkerken vermeldt ook niet dat de zaak in Barneveld afgerond werd en mede door een onkies handelen van ds. Van de Ketterij weer ter synode kwam.

Ds. Moerkerken geeft ook een verkeerde indruk wanneer hij stelt dat hij Gods volk met respect hoorde spreken over de jonge Kok. Theologisch is er in diepste wezen geen verschil tussen de jonge Kok uit Aagtekerke en de latere uit Gouda en Veenendaal. De oude Kok was niet minder geliefd.

Herbezinning
Het is veelzeggend dat bijvoorbeeld ds. W. C. Lamain en ds. A. Vergunst geregeld bij hem op bezoek kwamen. Het is aan een bezoek van ds. Vergunst te danken dat Kok zich in 1971 nog eenmaal tot de synode wendde. Ds. Vergunst zei dat 1950 nooit had mogen gebeuren en nog steeds gevolgen voor de gemeenten had. Toen werd de zaak bij ds. Kok weer op het hart gebonden en schreef hij een brief. Ter synode werd deze op formele wijze afgehandeld: de brief was niet langs de juiste kerkelijke weg op de synodetafel gekomen... Ten slotte, wij letten toch ook op Gods hand in het verloop der dingen? Is het niet op zijn minst opmerkelijk te noemen en roept het niet tot (her)bezinning, dat juist die predikanten die zich sterk maakten voor de schorsing, zelf later geschorst moesten worden?

Wie wijs is, merke alle bovengenoemde zaken op en geve verstandig acht... Mocht zo de zaak nog eens ter synode komen. Niet voor ds. Kok, hij is in de hemelse heerlijkheid alle smaad en laster te boven. Ook niet voor de familie, want wij zijn nog steeds dankbaar voor déze vader en grootvader en ervaren nog steeds Gods zegen. Maar voor de Gereformeerde Gemeenten zelf omwille van het Woord, opdat na vijftig jaren het jubeljaar gebondenen in vrijheid mag stellen en verloren erfdelen mag terugschenken.

Volgende week dinsdag hopen ds. F. Mallan en ds. W. van Sorge op deze kwestie te reageren.