Opinie 23 mei 2000

Een stripboek over
de Heere Jezus

In het Reformatorisch Dagblad van 29 april nam K. van Walsem stelling tegen het gebruik van toneel bij de verkondiging van het Evangelie. A. J. Maasland vraagt zich of de gereformeerde gezindte wel consequent is op dit punt.

Het artikel van Van Walsem is als volgt samen te vatten: Om mensen te bekeren gebruikt God de dwaasheid van de prediking. Daarom is het niet toegestaan bij de verkondiging van het Evangelie andere middelen te gebruiken dan het gesproken woord. Het is niet mijn bedoeling Van Walsems opvattingen te bestrijden. Wel plaats ik graag enkele kanttekeningen bij zijn artikel, om daarmee duidelijk te maken dat bepaalde grenzen wellicht minder duidelijk te trekken zijn dan op het eerste gezicht lijkt.

„Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods” (Rom. 10:17). Deze tekst maakt ondubbelzinnig duidelijk dat een vorm van visuele evangelieverkondiging nooit kan dienen om de prediking te vervangen; het is per definitie verkeerd om in de eredienst het gesproken woord achterwege te laten. Maar volgt daaruit dwingend dat om mensen met Gods wil bekend te maken louter en alleen het gesproken woord moet worden gebruikt? Kunnen alternatieve vormen van evangelieverkondiging hierin niet tevens een functie hebben?

In Limburg evangeliseren reformatorische jongeren door in groepjes op straat te gaan zingen. Ze trekken zo de aandacht van voorbijgangers, wat de gelegenheid geeft een folder uit te delen en een gesprek aan te knopen. Zou het per definitie verkeerd zijn om de interesse te wekken niet met behulp van muziek, maar van een toneelstukje?

Van Walsems artikel noemt een aantal redenen om het toneelspel af te wijzen. Zo wordt volgens de schrijver toneel „alleen dan als boeiend ervaren als er daden en hartstochten in voorkomen die in strijd zijn met christelijke deugden.” Dit argument lijkt me ter zake voorzover het betrekking heeft op een in de schouwburg opgevoerd toneelstuk. Maar ten dienste van het evangelisatiewerk zou er wellicht een script te schrijven zijn dat geheel harmonieert met de christelijke moraal. Waarom zou bijvoorbeeld de gelijkenis van het verloren schaap niet mogen worden zichtbaar gemaakt?

Roman
Een andere reden om bezwaar te hebben tegen toneel is volgens Van Walsem: „Het zich identificeren met een ander kan het eigen persoonlijke leven van de (beroeps)acteur beschadigen.” Diverse citaten tonen vervolgens aan dat deze bedenking zeker relevant is: het is niet mogelijk een moordenaar te spelen zonder moordlustige gevoelens in jezelf op te wekken. Maar ook dit argument heeft volgens mij in de eerste plaats betrekking op een vorm van wereldlijk toneel. In het evangelisatiewerk zouden ook alleen 'onschuldige' personages kunnen worden gebruikt, die geen bedreiging vormen voor het gevoelsleven van de acteur.

De vraag die impliciet wordt opgeworpen, luidt: In welke mate mogen wij ons inleven in een persoon met zondige hartstochten? Het eenvoudigste antwoord: Dit is bij voorbaat verboden. Gesteld dat dit standpunt juist is –en dat zou best het geval kunnen zijn–, dan heeft het vergaande consequenties.

Het zou bijvoorbeeld verboden zijn om mee te zingen met en te luisteren naar muziekstukken waarin goddeloze emoties worden uitgebeeld. Voorbeelden hiervan zijn de Matthäus Passion van Bach, waarin de priesters en het volk bij monde van het opgezweepte koor roepen om de kruisiging van de Heere Jezus, en de Paulus van Mendelssohn, waarin de Joden roepen om de steniging van Stefanus. Het is onmogelijk deze passages overtuigend ten gehore te brengen zonder zich enigszins in te leven in de moordlustige menigte.

Evenmin zou men zonder zich te bezondigen een roman kunnen schrijven of lezen die inzicht geeft in de gevoelswereld van –om maar iets te noemen– een kleptomaan of pyromaan. Het is namelijk onmogelijk een personage te scheppen en te begrijpen zonder zichzelf één te maken met zijn gevoelsleven.

Het komt mij voor dat een deel van de gereformeerde gezindte tegen deze activiteiten geen bedenkingen heeft. Ik vraag me af of het consequent is om geen bezwaren te hebben tegen het lezen van romans waarin zonden worden bedreven en beschreven, en wel bij voorbaat tegen toneelspel.

Stripboek
Onlangs trof ik bij een Iraanse vluchteling een stripboek aan over het leven van de Heere Jezus. Verspreid over de bladzijden stond (tevens) een groot deel van de evangelietekst afgedrukt. Afgezien van het dogmatische gehalte van dat specifieke boek is de vraag: Is zo'n middel per definitie ongeoorloofd? Er is immers sprake van meer dan woordverkondiging alleen.

Zo ja, en dit even ter zijde: Welk alternatief hebben wij deze man te bieden, die verscheidene reformatorische kerkdiensten heeft bijgewoond en –hoewel hij zeer behoorlijk Nederlands spreekt– er weinig van begreep? Deze man, die van goedbedoelende mensen een bijbelcursus aan de hand van de Statenvertaling ontving, en maar niet kon bedenken waarom in een bepaalde context het woord ”vlek” werd gebruikt – totdat hem werd uitgelegd dat het om een dorp ging? Deze man, aan wie verscheidene kerkmensen lieten merken dat ze liever niet bij hem op bezoek komen?

Wanneer een stripboek over het leven van de Heere Jezus bij voorbaat ongeoorloofd zou zijn, wat dan te denken van illustraties in kinderbijbels? Zouden die ook moeten worden afgeschaft? Een deel van de gereformeerde gezindte heeft hiertegen geen bedenkingen. Ik vraag me af of het consequent is om geen bezwaar te hebben tegen illustraties in kinderbijbels en wel tegen een eenvoudig toneelstukje met als doel de aandacht van voorbijgangers te trekken.

Bijrol
Evenals Van Walsem lijkt het me niet goed toneelspel in te voeren in de eredienst. Maar vragenderwijs opper ik de mogelijkheid of deze en andere alternatieve vormen van verkondiging wellicht een bijrol zouden kunnen spelen in het evangelisatiewerk.

Wie besluit zulke niet-traditionele middelen te gebruiken, moet er zeker van zijn dat ze niet strijdig zijn met Gods wil; maar wie besluit deze dan maar bij voorbaat achterwege te laten, neemt evenmin een neutrale beslissing. We hebben immers iedere mogelijkheid aan te grijpen om onze naaste bekend te maken met de Heere Jezus?

De auteur studeert Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden en heeft ervaring in het evangelisatiewerk.