Opinie20 mei 2000

Dr. Graafland verlaat
oude paden

Door G. Roos
Het leven van beneden bestaat in botsingen. Desondanks ervaren mensen soms gebeurtenissen als schokkend. Vooral indien deze hun eigen werkgebied of interesse betreffen. Het is merkbaar bij de recente publicatie van prof. dr. C. Graafland in het blad Wapenveld.

De hoogleraar laakt het feit dat de gereformeerde orthodoxie met haar „afgerond systeem” de Schrift nog slechts verstaat in het licht van wat de belijdenisgeschriften aangeven. „Niet de Schrift zelf, maar de belijdenisinterpretatie van de Schrift wordt als norm aangelegd.” Hij wil „terugkruipen naar het eerste (gereformeerde) begin: Sola Scriptura. (...) Zonder de toevoeging ”belijdenis” dus.” Een dagblad plaatste als kop boven zijn interview met de theoloog: „Belijdenisgeschriften staan Bijbel in de weg.” Wie Wapenveld leest, concludeert dat dit de mening van dr. Graafland correct weergeeft.

Zulke woorden kunnen heftige gemoedsbewegingen oproepen. Niet bij intellectuelen of anderen die 'nieuwe wegen' zoeken. Wel bij eenvoudigen die hun persoonlijk geloof uitnemend verwoord vinden in de oude confessionele geschriften. En bij bestudeerden die dwars tegen de waan en wanhoop van de wereld in hun enige troost belijden in gemeenschap met de kerk van vele eeuwen. De theoloog staat immers te boek als „emeritus hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond.” Deze heeft juist ten doel „naar uitwijzen der Heilige Schriftuur, opgevat in overeenstemming met de Drie Formulieren van Enigheid (...) te arbeiden tot verbreiding en verdediging der Gereformeerde Waarheid.” Nu lijkt dr. Graafland de stok om te gaan en de staf om te slaan aan de kant te zetten. Zoiets baart verwondering en verdriet.

Er is sprake van een kennelijke omslag in het denken van de theoloog. Toen hij enkele tientallen jaren geleden het boek ”Waarom nog gereformeerd?” het licht deed zien, liet hij zich anders uit. Hij had er geen behoefte aan „om een spanning, laat staan een distantie, te scheppen tussen het belijden en de belijdenis van de kerk. In het verleden en ook in het heden is dit wel vele malen gedaan, maar men heeft daarin altijd maar moeilijk kunnen verbergen, dat deze spanning haar diepste oorzaak vindt in het feit, dat men met de inhoud van het reformatorische belijden zelf op gespannen voet staat. Men kan dan wel een onderscheiding en zelfs een tegenstelling suggereren tussen een statische belijdenis en een dynamisch belijden, maar in feite staat men vreemd tegenover de belijdenis omdat men de actuele dynamische kracht van het belijden, dat daarin verwoord is, niet meer kent en ervaart. Wie dit wel kent en ervaart, heeft er geen moeite mee om uit de belijdenis van de kerk het levend en actueel belijden te horen opklinken.” Maar anno 2000 vindt dr. Graafland in de Bijbel geen „onveranderlijk raadsbesluit” meer. En hij „voelt zich niet langer gebonden aan de gereformeerde leer zoals die in de orthodoxie vanaf Beza is vastgelegd.”

In de geschiedenis van de kerk was vaker sprake van een wending in de opvatting van individuele theologen. Soms had er een ommekeer plaats in positieve zin. Zoals bij Augustinus. In Carthago was hij toehoorder bij het gnostische en syncretisch manicheïsme. Later had beïnvloeding plaats door sceptici en neoplatonici. Ten slotte bleek het gezag van de woorden van Ambrosius –en het helder licht van Gods genade– de doorslag te geven.

Vaak blijkt de totstandkomende verandering minder gunstig van aard. Ds. H. P. Scholte, bekend van de Afscheiding, openbaarde zich later als chiliast. Een deel van zijn gemeente in de Verenigde Staten zag zich zelfs genoodzaakt aansluiting te zoeken bij de Reformed Church in dat land.

Wij hoeven zo ver niet terug in de historie. Dr. J. G. Woelderink sprak in ”De gevaren der doopersche geestesstrooming” (1941) positief over de Drie Formulieren van Enigheid als norm voor de prediking. Positief ook over de verwoording van de predestinatie daarin. „In de verkiezing, van welke Schrift en belijdenis spreken, hebben we te doen met een goddelijke daad. Niet de mens is hier aan het werk; God is hier werkzaam ten opzichte van de mens.” Maar in het tien jaar later verschenen boek over ”De uitverkiezing” geeft de eredoctor als mening dat de Dordtse vaderen „in het weergeven van deze grondtoon” –alles, alles is genade– „te speculatief zijn te werk gegaan en zich niet geheel hebben gehouden aan de eenvoud van het evangelie.” Het kan verkeren.

Wie dr. Graafland beticht van bewust onrust zaaien, doet onrecht. Hij is, integendeel, bewogen, over de tanende zeggingskracht van de kerk. Het is de zorg die hem drijft. Hij schreef zijn in 1990 verschenen publicatie ”Gereformeerden op zoek naar God” tegen de achtergrond van de zogeheten Godsverduistering. De theoloog mengde zich uit pastorale motieven in de discussie. Niet om even de oplossing op tafel te leggen. Maar „om te laten merken dat hij zich de grote verlegenheid aantrekt en behoefte heeft om met anderen mee te zoeken naar een weg tot vernieuwd beleven van de bijbelse spiritualiteit.” En ook zijn vele vragen opwerpende en weinig antwoorden biedende ”Gedachten over het ambt” zagen in 1999 het licht vanuit de verlegenheid over de teloorgang van het ambtelijk gezag in de gemeente.

De vrees van dr. Graafland betreffende een de Bijbel overheersende traditie is trouwens niet helemaal onzin. Die constatering betuigt geen bijval aan de gedachte dat „allerlei tijdgebonden, filosofische en theologische constructies het zich op de Schrift hebben belemmerd.” Dat valt wel mee. De Heilige Geest leidt Gods kinderen nog altijd in de waarheid. Terwijl mensen die uitsluitend hun brains gebruiken er niet bij kunnen. Maar tegelijk is waar dat echte gelovigen nog maar een klein stukje van de ware wijsheid in zich hebben en leringen van mensen kunnen koesteren en aan anderen opleggen.

Wie echter remedie zoekt tegen het afnemend Godsgeloof moet zijn grenzen kennen. Ons bezig zijn kan door toegeeflijkheid doorslaan en secularisatie in de hand werken. Door de zorgvuldig, mede tegen ketterij verwoorde en in essentie in de gereformeerde confessie samengevatte boodschap van Gods Woord prijs te geven.

De theologische faculteit van de universiteit te Utrecht ziet, zo blijkt uit een zogeheten missiedocument, theologie als wetenschappelijke bezinning op het debat tussen geloof en cultuur. Onderwijs en onderzoek moeten in het teken staan van de vraag naar de betekenis van de christelijke traditie in de moderne cultuur. De Gereformeerde Bond maakt zich daar terecht zorgen over. Het inspelen op de nood der tijden kan te ver gaan.

Beter dan om de confessie aan de kant te zetten is de „onwankelbare belijdenis der hoop” zoals die in de Drie Formulieren is verwoord, vast te houden. En de oude paden niet te gemakkelijk verlaten om nieuwe te betreden.