Opinie 18 mei 2000

Ambities maken mensen rusteloos in jacht naar 'hogere' zeepbellen

Een modern woord
voor eerzucht

Als we in het woordenboek de betekenis van het woord ambitie opzoeken, dan lezen we dat de verouderde betekenis van ambitie eerzucht is. In het dagelijks spraakgebruik wordt het woord ambitie echter vaak gebruikt in een andere zin: de wil of begeerte om iets te bereiken. Iemand die bijvoorbeeld de ambitie heeft directeur te worden, begeert een situatie die afwijkt van zijn huidige situatie. Over deze moderne betekenis van ambitie gaat dit artikel.

Kenmerkend voor ambitie is het feit dat de huidige toestand niet overeenstemt met de gewenste. Er wordt een doel nagestreefd. We zouden dan ook kunnen zeggen dat ambitie de wil (in de zin van begeren) is om in een gewenste toestand te geraken. Ambitie heeft dus te maken met de wil.

Het schijnt wel of het hebben van ambities noodzakelijk is. Noodzakelijk om vooruit te komen, om resultaten te boeken, om de hoogst mogelijke maatschappelijke positie te bereiken of om zo rijk mogelijk te worden. Iemand die geen ambities heeft, komt niet verder, is de heersende opinie. En als je vertelt dat je geen ambities hebt, word je op zijn minst meewarig aangekeken. Het hebben van ambitie wordt namelijk vereenzelvigd met ijver en wilskracht, het ontbreken ervan wordt vertaald in luiheid. Pas dus op om te zeggen dat u geen ambities hebt!

Misvormde ambities
Vanuit de Bijbel weten we dat de wil van de mens van nature verdorven is. Voor de zondeval was de mens geschapen met een vrije wil. Deze wil was in harmonie met Gods wil; de mens was immers naar het beeld Gods geschapen. Door het eten van de vrucht van de verboden boom is de wil van de mens echter misvormd. We zijn toen het beeld Gods, waaronder ook de eensgezindheid met de wil van God, kwijtgeraakt. Als we vanuit deze bijbelse notie vertrekken –en dat is het perspectief waaruit dit artikel geschreven is– betekent dit dus dat de mens van nature niet wil wat God wil. Omdat onze wil misvormd is, moeten we ook concluderen dat onze ambities misvormd zijn. Indien we kritisch kijken naar onze ambities, wat gebruiken we dan vaak drogredenen om ze te valideren. Hoe vaak wordt ambitie niet gebruikt als dekmantel voor hoogmoedige bedoelingen? Hetgeen wij willen, heeft meestentijds met ons eigen voordeel, eer of aanzien te maken, met onze neiging tot profileringsdrang, hoogmoed... De mens heeft namelijk zichzelf als ultiem oogmerk gekregen. En die verborgen bedoelingen moeten allemaal dit ultieme oogmerk dienen, zodat de ambitie die voortkomt uit deze bedoelingen ook misvormd is. Haaks op het oorspronkelijke oogmerk. Die verouderde betekenis uit het woordenboek is dus helemaal niet zo verouderd!

Goede ambities
Zijn alle ambities dan verkeerd? In de Bijbel lezen we dat David de ambitie had om een tempel te bouwen. En in 1 Koningen 8 lezen we dat de Heere zijn goedkeuring over dit voornemen uitsprak. Er kan dus ook sprake zijn van goede ambities. Wanneer zijn ambities dan goed te noemen? Dat geldt alleen maar voor die ambities die God als oogmerk hebben. Het oogmerk (of de gerichtheid) van onze ambities bepaalt dus of er sprake is van goede of slechte ambities. Dat zulke goede ambities onmogelijk zijn voor een natuurlijk mens, is echter een pijnlijke gedachte.

Wat wordt er namelijk hoog opgezien tegen mensen met ambities en zeker als ze die ambities ook nog weten te realiseren. We hebben het over 'geslaagde' mensen, we praten vol bewondering over degenen die grote dingen realiseren. Zoals de 'wereld' zijn groten heeft, zo heeft onze gezindte haar eigen groten. We belonen iedereen die ambities weet te realiseren met eer en aanzien. En leggen daarmee de bakermat voor de volgende generatie, die weet dat zij ook eer en aanzien kan veroveren door ambities te hebben en te realiseren. De hoogste opleiding voor de kinderen, de maximale materiële welvaart voor onze gezinnen, de grootste organisaties voor ondernemers, de best geklede kinderen van de school, de mooiste meubels, het duurste huis... Wie kent zijn eigen ambities niet?

We zeiden net al dat het niet hebben van ambities vaak wordt uitgelegd als luiheid. Luiheid is echter geen synoniem voor het niet hebben van ambities. Je kunt met ijver en plichtsgetrouwheid je werk verrichten zonder ambities. Hoeveel tevreden mensen treffen we nog aan, die vergenoegd zijn met het tegenwoordige? Die helemaal geen ambitie hebben om voor het maximaal haalbare te gaan? We lezen niet van de ambities van Abraham, maar lezen wel dat God hem zegende en zeer rijk maakte. Gods zegen is dan ook noodzakelijker dan al onze ambities. Die kunnen we missen als kiespijn. Die forceren onze tevredenheid en maken ons rusteloos in het jagen naar 'hogere' zeepbellen.

Talenten
Maar je moet toch woekeren met je talenten, is een vaak gehoorde tegenwerping. Men beroept zich impliciet of expliciet op de gelijkenis uit Matthéüs 25. Als we deze gelijkenis echter in de context beschouwen, dan is de boodschap in de eerste plaats om waakzaam te zijn voor de wederkomst van Christus. Voorafgaand aan deze gelijkenis lezen we eerst de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden en dan begint het eerste vers van deze gelijkenis met de woorden: „Want het is gelijk...” En aan het einde van de gelijkenis wordt het oordeel over de onnutte dienstknecht uitgesproken, de uitwerping in de buitenste duisternis.

Het gaat te ver om binnen het kader van dit artikel een lekentheologische beschouwing te houden over wat er met die talenten dan wel bedoeld wordt, maar in ieder geval gaat het hier niet over 'aardse' talenten. Het oordeel dat over de onnutte dienstknecht wordt uitgesproken, laat geen ruimte voor enige twijfel. En wie hier nog niet door overtuigd raakt, trekt de lijn dan maar eens a contrario door naar het gebruiken van de talenten en de belofte die hier in deze gelijkenis aan verbonden is. Het is bijna blasfemisch uitgedrukt maar het woekeren met aardse talenten, zoals inzicht, vaardigheden enzovoorts, geeft geen recht op het eeuwige leven. Wil men de betekenis van de talenten verstaan in aardse zin, dan is God hooguit de mede-auteur van onze carrière. Daarnaast betekent het woord talenten in bijbelse zin (betaalmiddel/gewicht) iets anders dan in onze taal (vermogens, gaven).

Vlijt
U zult wellicht denken: Is er wel wat positiefs te zeggen over ambities? Het eerste wat we hierop kunnen zeggen is dat in de Bijbel positief gesproken wordt over vlijt. Maar dit is, zoals gezegd, iets anders dan ambitie. Over ambitie met het oogmerk onszelf te bedoelen, blijft het oordeel negatief. We zouden ons bewust moeten zijn van onze geringheid en eigen kracht danig behoren te relativeren. De Bijbel staat vol voorbeelden om het maar vooral niet van onszelf te verwachten. De zwoegende arbeidslieden uit het eerste vers van Psalm 127, de beminden in het tweede vers van diezelfde psalm. Laten we gewoon doen wat onze hand vindt om te doen en ons niet blindstaren op het (al dan niet) hebben van ambities. En vooral dit gedrag niet bekrachtigen bij onszelf, onze kinderen of onze omgeving.

Dan is er nog een positief punt te noemen over ambitie. Want met eerbied gesproken is er Eén geweest die ook ambitie heeft gehad en (ten dele) gerealiseerd. In Hebreeën 10 lezen we: „Zie ik kom (in het begin des boeks is van mij geschreven) om uwen wil te doen, o God!” Hij, Christus, de Tweede Persoon had van eeuwigheid reeds op zich genomen om Zijn volk van haar verdorven ambities in beginsel (!) te bevrijden. Hij heeft op Golgotha uitgeroepen; „Het is volbracht.” Zijn oogmerk was om te zijn in de dingen Zijns Vaders. Zijn wil was in volledige harmonie toen Hij uitriep: „Niet mijn wil, maar uw wil geschiede.” En Hij heeft deze ambitie ook ten dele gerealiseerd. Ten dele, omdat er nog één trap van Zijn verhoging moet komen op de jongste dag.

Als we in dat licht onze eigen ambities nog eens bekijken, dan moeten we wel met schaamte betuigen dat onze ambities in het niet behoren te verdwijnen of niet in de schaduw kunnen staan, vergeleken bij Zijn ambitie. Dat we diep medelijden behoren te hebben met mensen (inclusief wijzelf) die de hele wereld (willen) veroveren. En dat we al die zogenaamde successen zeker niet aan onze eigen ambities te danken hebben. De grondslag voor positivisme ligt dan ook niet in onszelf, maar in de arbeid van een Ander. En als we daar enig besef van krijgen, dan blijft er niets anders over dan: Zalig niets te wezen in ons eigen oog voor God.