Opinie 9 mei 2000

Concrete werkelijkheid speelt rol bij vormgeving kerkelijk leven

Kerk-zijn in een
veranderende situatie

Amice Van der Graaf,

Het is niet de gewoonte dat een auteur reageert op een bespreking van zijn boek. Maar nu mij de gelegenheid geboden wordt op uw recensie van mijn boek ”Zodat de wereld verandert” te reageren, ga ik daar graag op in. Niet om mijzelf te verdedigen, maar om met elkaar in discussie te gaan over een zaak die ons beiden na aan het hart ligt, namelijk de vormgeving van het kerkelijk leven. Met het oog op een dergelijke discussie heb ik per slot van rekening het boek geschreven.

Om te beginnen bedank ik u voor de wijze waarop u het boek besproken hebt. Dat wij verschillend over de kerk denken, wist ik, en ik kon dan ook niet verwachten dat u het in alles met mij eens zou zijn. Maar u heeft het boek en daarmee ook mij serieus genomen; en dat overkomt mij niet altijd in de kerkelijke wereld.

De ruimte noodzaakt mij om mij in deze brief te beperken tot drie voor mijn gevoel belangrijke punten.

1. ”De toekomst van de gemeente vraagt meer dan een sociologische benadering” staat er boven uw recensie. Ik onderschrijf dat van harte. De socioloog bedoelt nooit het laatste woord over de werkelijkheid te zeggen en bedoelt nog minder als enige te zeggen hoe het moet. Hij of zij bedoelt niet anders dan een steentje bij te dragen aan een werk dat de inspanning van velen vraagt.

Aansluiting
Maar dat gezegd zijnde vindt de socioloog wel dat zijn 'steentje' belangrijk is, ook als het gaat om de kerk. En waarom? Omdat hij vindt dat de werkelijkheid die hij beschrijft belangrijk is voor de vraag hoe we kerk moeten zijn. De kerk is immers een instelling in déze werkelijkheid en de kerkleden léven in deze werkelijkheid. De kerk moet aansluiting houden bij die werkelijkheid, omdat zij anders haar betekenis voor het leven en samenleven van de mensen verliest.

Daarbij gaat het er niet om dat die werkelijkheid de norm zou worden. Norm is de opvatting van de kerk over haar eigen identiteit. Maar naar mijn mening behoort tot die identiteit dat de kerk zich niet afsluit van de wereld, maar dat zij er (als kerk!) middenin staat. Daarom is het zo belangrijk om met de vormgeving van het kerkelijk leven bezig te zijn in een tijd waarin de samenleving en het leven van de mensen zo sterk verandert.

Daarom kunnen we niet genoeg aandacht schenken aan de (veranderende) werkelijkheid waarin wij leven. Daarom ook zal de kerk klaar moeten komen met de in werkelijkheid sterk gegroeide pluraliteit of verscheidenheid en met de opgetreden individualisering die zich –of we het nu leuk vinden of niet– ook onder kerkmensen voordoet.

De grondgedachte hierachter is dat we ook in een veranderende situatie kerk kunnen zijn, maar dat we dan wel de taak en de plicht hebben te zoeken naar een vormgeving van het kerkelijk leven die bij die situatie past. Die vormgeving is niet alleen uit Schrift en belijdenis af te leiden; ook de concrete werkelijkheid speelt hierbij een rol.

2. Daarom zeg ik ook dat de kerk mensenwerk en een voluit democratische organisatie is. Dat is niet alleen een beschrijving van de situatie, maar daar zit ook een waardeoordeel van mij achter. Ontken ik daarmee dat de kerk een „creatie van de Geest” is? Nee, want ik bedoel wel degelijk dat de mensen die de kerk maken door de Geest geleid worden. Maar de Geest werkt niet buiten mensen om en werkt ook niet alleen maar door bijvoorbeeld de ambtsdragers. De kerk wordt van onderop gebouwd: mensenwerk (in dezelfde zin als het verwekken van kinderen mensenwerk is, terwijl wij toch kunnen belijden dat wij kinderen van God ontvangen).

U mist in mijn boek zowel het schriftberoep als het beroep op de belijdenis. In mijn schrijven over de kerk ga ik er steeds van uit dat de mensen die het kerkelijk leven vormgeven zich door God, door hun geloof, en dus door de Schrift en de belijdenis van de kerk laten leiden.

Verscheidenheid

Ik zeg dat trouwens van tijd tot tijd ook expliciet. Het verschil tussen u en mij is, denk ik, niet alleen dat ik mij ook door de concrete werkelijkheid laat leiden, maar ook dat u een bepáálde schriftopvatting en een bepáálde interpretatie van de belijdenis op het oog hebt en dat ik niet een bepaalde uitleg voor de enige ware verklaar. De kerkgeschiedenis leert immers dat mensen met een beroep op dezelfde Schrift nog heel verschillend over de kerk kunnen denken. Vandaar dat ik (zeer Kuyperiaans waarschijnlijk) de legitimiteit van een grote verscheidenheid aan kerken en kerkelijke vormen erken.

Waarbij ik er dan wel direct bij zeg dat die verschillende vormen niet los van elkaar mogen komen te staan, want ze zijn alle waarschijnlijk eenzijdig.

3. Daarom ben ik in mijn boek op zoek naar een andere en ook meer gevarieerde vormgeving van het kerkelijk leven, omdat de samenleving en het leven van de mensen anders en meer gevarieerd is. Daarbij heb ik vooral kritiek op het in de kerken nog steeds heersende uitgangspunt van de territoriaal afgegrensde gemeente en voer ik een pleidooi voor de erkenning (naast het territoriaal criterium) van het categoriale, het mentale en het functionele criterium. Ik ben er namelijk van overtuigd dat de overal waar te nemen tendens tot binnenkerkelijkheid en de steeds groeiende kloof tussen de kerk en het (samen)leven van de mensen alles met de bestaande vormgeving te maken hebben.

Ik zeg er direct bij dat ik al mijn voorstellen voor beter geef. Maar het gaat er mij om dat we met z'n allen zoeken naar andere vormen.

Categorieën
Terzijde: het pleidooi voor de erkenning van het categoriale criterium leidt bij mij niet, zoals u suggereert, tot categoriale gemeenten (het enige punt in uw bespreking waarop ik mij niet begrepen voel). Ook ik vind dat in de kerk geen onderscheid naar maatschappelijke positie gemaakt mag worden (hetgeen helaas nog wel gebeurt). Maar het gaat erom dat het Evangelie concreet moet kunnen worden in het leven van de mensen en dat er daarom –in het geheel van de kerk– ook vormen moeten zijn voor bepaalde categorieën van mensen. In de praktijk doen we dat toch ook al, bijvoorbeeld wanneer er voor kinderen afzonderlijke activiteiten georganiseerd worden?

Mijn boek handelt vooral over de grote kerkgenootschappen in Nederland. Toch is het daarin behandelde ook van belang voor de kleinere kerken binnen de gereformeerde gezindte. Maar daarover wil ik het in de volgende brief hebben.

Baarn, G. Dekker

Amice Dekker,

Mijn recensie van uw boek stond onder de prikkelende titel dat de toekomst van de gemeente meer vraagt dan „een sociologische benadering.” Laat ik echter bij voorbaat een mogelijk misverstand uit de weg ruimen. Dertig jaar geleden keek ik anders tegen de kerkelijke sociologie aan dan vandaag. Ik herinner me de toen gevoerde discussies rondom het ambt in de kerk, waarbij sociologische analyses en benaderingen in beeld waren. Het ambt moest naar mijn (ons) oordeel echter niet sociologisch maar theologisch worden benaderd.

Intussen heeft de ervaring wel geleerd dat de kerkelijke sociologie de werkelijkheid analyseert en in kaart brengt. Daaraan hebt u met uw pioniersarbeid cachet gegeven. Dat waardeer ik. Ik blijf echter wel zeggen –en u onderschrijft dat ook– dat de toekomst(verwachting) van de kerk niet aan de sociologen is. Ontwikkelingen die nu nog niet zijn te voorzien, kunnen opeens een knik betekenen in de lijn die de socioloog doortrekt uit het heden naar de toekomst. Opwekking van kerk en gemeente is aan de Heilige Geest voorbehouden en valt niet te organiseren en ook niet te voorspellen.

Graag volg ik nu, in deze ook door mij gewaardeerde briefwisseling, de punten, waarlangs u reageert op mijn bespreking.

Ad. 1. Pluraliteit

U legt als socioloog sterk de nadruk op de (meetbare) werkelijkheid, ook als die werkelijkheid inhoudt dat de kerk pluraal geworden is. Op grond daarvan wilt u als socioloog uw „steentje bijdragen” als het gaat om een vormgeving van het kerkelijk leven die aansluit op die werkelijkheid. Dat betekent dat u toch vooral de kerk als instituut in en op het oog hebt. Toch wil ik als het om de kerk gaat graag theologisch beginnen. De kerk is, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt, een heilige vergadering van ware christgelovigen, die al hun heil en zaligheid verwachten van Jezus Christus, gewassen met Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest (art. 27). Zo is de kerk van alle tijden en plaatsen. In feite vorm-loos.

Vervreemding
Nu ben ik niet zo gelukkig met de onderscheiding van zichtbare en onzichtbare kerk. Als Calvijn daarover spreekt zegt hij echter dat de onzichtbare kerk voortdurend in de zichtbaarheid treedt. De kerk, die wordt beleden is ook een kerk die zich institueert. En dan hebben we –ik geef u dat uiteraard toe– te maken met vormgeving, die mede door tijd, plaats en omstandigheden wordt bepaald. Ik ga nog een stap verder: de kerk kan zo van die werkelijkheid weggroeien dat ze vervreemdt van haar leden. Dat is ook de boodschap van uw boek. Vormgeving vraagt dus altijd nieuwe aandacht. Die verschuift in de tijd.

Nochtans maak ik ook bij uw sociologische analyse van de werkelijkheid een theologische kanttekening. U signaleert de huidige kerkelijke pluraliteit. De vraag is of die pluraliteit uitgangspunt mag zijn voor de vormgeving. De kerk is een belijdende kerk en weert, als het goed is, zoals bijvoorbeeld de Hervormde Kerk in haar kerkorde stelt, alles wat met haar belijden in strijd is. Pluraliteit heeft iets oeverloos, iets grenzeloos.

Maar er zijn grenzen aan een belijdende kerk. Daarom wil ik graag onderscheid maken tussen pluraliteit (veelvoudigheid) en pluriformiteit (veelvormigheid). Er wordt in de Schrift wel gesproken over de veelkleurige wijsheid van God en, wat de gemeente van Christus betreft, over de verscheidenheid van gaven en bedieningen. Dat vertaalt zich in verschillende culturen en tijden ook door in verschillende vormen. De pluraliteit echter, die u als uitgangspunt in de werkelijkheid kiest, is iets anders dan mijn accent op pluriformiteit.

Ad. 2. Ambtelijk

U zult begrijpen, dat ik op grond van het bovenstaande niet meega met de gedachte dat de kerk „mensenwerk en een voluit democratische organisatie” is. Ik stem wel van harte met u in dat de Geest niet buiten mensen om werkt en ook niet uitsluitend via de ambten werkt. Wat het laatste betreft: de gemeente is charismatisch geleed. Maar ze wordt ook ambtelijk geleid. Hier gaat het dan om de plaats van het ambt, in reformatorische visie als ”tegenover” van de gemeente. Ouderlingen bijvoorbeeld „zitten op de leer” (Van Ruler). Ook zij stellen, krachtens hun van Christus verleende ambt, grenzen aan wettige verscheidenheid.

Hier zullen u en ik inderdaad in 'confessioneel' opzicht verschillen. Het ambt is meer dan een functie. Daarom is een gemeente meer dan een democratie, hoezeer het ook in elk college van ambtsdragers collegiaal en in goed overleg zal toegaan. En hoezeer dat ten dienste zal zijn van de gemeente. Het ene ambt heerst ook niet over het andere.

Eenzijdigheden
U spreekt, sociologisch gezien, over de feitelijkheid van eenzijdigheden, die u in verschillende vormen van kerk-zijn ziet. Hoewel u van oordeel bent dat ze niet los van elkaar mogen bestaan, juist omdat het eenzijdigheden zijn, lijkt u ze toch als zodanig te willen legitimeren. Maar dat is naar mijn oordeel toch iets anders dan het erkennen van bijbels-legitieme verscheidenheid. Zijn ambtsdragers zo ook niet nog slechts bestuurders?

Ad. 3 Categoriaal

Verhelderend is voor mij uw nadere verduidelijking van het zogeheten categoriale element in de kerk. Ik had uit uw boek begrepen dat u voor categoriale gemeenten pleit. Dat doet u dus niet. Samen zijn we van overtuiging, dat er in de gemeente geen sprake kan en mag zijn van rangen en standen. Rondom Christus vallen verschillen in ras, stand, ontwikkeling, functie, welstand weg. Geen Amerikaanse toestanden als 't u belieft! Allen moeten we het van hetzelfde Evangelie hebben. Daarom scharen we ons ook samen rondom de verkondiging van het Woord. En voor de tafel des Heeren wordt genodigd tot in de ”heggen en de steggen” toe.

Eredienst
Het categoriale element binnen de gemeente en binnen de kerk zou me zo daarom minder moeite moeten geven. Om het heel eenvoudig te houden: dat manifesteert zich al in zondagsschoolwerk, vrouwenwerk, mannenbeweging, jongerenverenigingen, studiekringen. Maar u bedoelt ongetwijfeld toch ook meer. U bedoelt toch ook meer (?) als het gaat om de eredienst. Of vergis ik mij nu?

Het zal u duidelijk zijn dat ik de eenheid van de gemeente rondom de verkondiging niet wil opofferen aan een geïnstitutionaliseerde verscheidenheid.

Hoe dan toch tegemoet te komen aan verschillen in geestelijke behoeften onder de kerkmensen? Laat ik voorop stellen dat het naar mijn overtuiging de roeping van de kerk is om behoefte te wekken, ook waar die niet is, naar de vraag aangaande de eeuwige toekomst van de mensen. Maar ik herken specifieke categoriale behoeften wel. Ik besef ook terdege dat de grens tussen wat categoriaal heet (verschillende categorieën leden) en wat mentaal is ook diffuus is.

Ik vraag mij dan af of themadiensten of thematische samenkomsten, naast de reguliere diensten van Woord en sacrament, in die verscheidenheid van (categoriale en mentale) behoeften kunnen voorzien.

Ik herinner mij, dat wijlen dr. F. de Graaff eenmaal per maand vanuit Hattem naar Rotterdam kwam om in de Pauluskerk (nu van ds. Hans Visser) diensten voor belangstellenden te houden. Daar kwamen mensen van uiteenlopende geestelijke ligging en kerkelijke achtergrond, kennelijk omdat ze allen behoefte hadden aan de tijddoorlichtende preken die hij daar hield.

Het zou kunnen zijn dat zulke mentale behoeften verschillende vormen van bijeen zijn rondom het Woord oproepen. Met nadruk op: rondom het Woord. Maar dan niet in de plaats van maar naast de gewone diensten van het Woord, die voor Jan en alleman zijn.

Spiegel
In de volgende brief zullen we elkaar daarover nog nader spreken, maar dan met het oog op kerken binnen de gereformeerde gezindte. Ik ben benieuwd. Want ik heb in mijn recensie van uw boek gesteld, dat u deze gezindte ook een spiegel voorhoudt.

Huizen, J. van der Graaf

Volgende week dinsdag verschijnt de tweede aflevering