Opinie6 mei 2000

Duiveluitdrijver
als beunhaas

Door G. Roos
De Anglicaanse Kerk maakt zich zorgen. Een toenemend aantal leden probeert duiveluitdrijving te praktizeren. Zelfs priesters gaan zonder toestemming exorcisme bedrijven. Dat is ordinaire beunhazerij. Als er in Engeland vuur brandt, 'geniet' Nederland van de rook.

Het Vaticaan publiceerde niet voor niets vorig jaar een nieuw handboek voor duiveluitdrijvers. Zo'n uitgave wijst op het internationale karakter van het probleem.

Mevrouw I. van Wetering van de Vrije Universiteit hield medio februari een voordracht over demonenculten. Zij vertelde over uitdrijvingsrituelen en maakte er melding van dat achttiende-eeuwse Creolen exorcisme afwezen. Hun therapie was de goede kanten te benadrukken in de geest, waarin kwaad en goed zich verenigen.

E. Romijn uit Sliedrecht, „klassiek homeopaat”, vertelt via internet, aanknopend bij het rooms exorcisme, over zijn „snelle en effectieve therapie voor stemmenhoorders.” „Wij sturen die stemmen blijvend weg en ondersteunen dit soms met een homeopatisch middel. Het gebeurt in een persoonlijk consult zonder ceremoniële toestanden of religieus geweld.”

Geheimzinniger nog is een ander via het wereldwijde netwerk bezig. Een slechte geest of klopgeest valt te verwijderen. „Je vult de hele ruimte met jouw energie, de geest zal zich zo plat mogelijk maken, maar dat helpt hem niet. Vervolgens schuif je hem via de deur of zo naar buiten. (...) De religies hebben voor de duiveluitdrijving, exorcisme, allerlei rituelen. Maar die zijn niet nodig!”

Niet alleen anglicanen, Rooms-Katholieke Kerk of kwakzalvers hebben het druk met exorcisme. Pinksterkerken en charismatische kringen kennen het verschijnsel ook. Het begon bij hen met de christelijke genezingsbeweging van Möttlingen onder invloed van Blumhardt (1805-1880). In 1973 zag het boek ”Demonen eruit, in Jezus' Naam” van de hervormde predikant W. C. van Dam het licht. In 1993 verscheen de bekende Nederlandse uitgave van ”De Gaventest” van C. A. Schwarz.

Boze geesten bestaan. Paulus waarschuwt in Efeze 6 tegen geestelijke boosheden in de lucht. Beweren dat er ook anno 2000 –zoals tijdens de 'instituering' van de wereldwijde christelijke kerk– sprake is van bezetenheid die te bestrijden is op dezelfde manier als Jezus of Zijn discipelen dat deden, gaat echter een stap verder. Evenals de vraag of een mens kan onderscheiden in welk geval daarvan sprake is. Dat maakt het logisch volgende besluit tot het uitdrijven van demonen zeer riskant. De gereformeerde Reformatie was op dit gebied altijd erg terughoudend.

Eerst iets over de herkenning van het demonische. Daarin kan heel wat misgaan. Dr. S. P. Dee typeert ergens dat „de uit het dagbewustzijn verdrongen complexen van ideeën en wensen” zich voordoen als geest. Ook de parapsycholoog dr. W. G. C. Tenhaeff laat zich zo uit. Hij stelt vast dat zich in een groot aantal 'geesten' neurotische symptomen of geobjectiveerde droombeelden manifesteren. En dr. W. J. Ouweneel wijst erop dat een christen niet overal demonen moet willen zien. Ook daar waar sprake is van epilepsie of geestesziekten, bijvoorbeeld hysterie. „Zo ontstaat het gevaar dat bij geesteszieken zogenaamd duivelen uitgedreven worden die er helemaal niet zijn, waardoor de patiënt (die in werkelijkheid niet genezen is) in nog grotere geestelijke nood wordt gebracht.”

Bij de vraag of exorcisme schriftuurlijk is, vallen meer kanttekeningen te plaatsen. De grote Winkler Prins biedt een plaatje waarbij een Maleisische sjamaan bij een 'bezeten' vrouw boze geesten uitdrijft. Zo'n voorbeeld valt ook te vinden in de Bijbel. De zonen van de Joodse overpriester Sceva fungeerden als exorcist (Handelingen 19:14). Het feit dat ze daar de Naam van de Heere Jezus bij gebruiken –als een soort magische formule, een amulet of talisman, die een soort innerlijke, bovennatuurlijke kracht zou bezitten– moet ons in een tijd waarin bij- en wondergeloof en terugkeer naar het heidendom hoogtij vieren extra voorzichtig maken.

De waarschuwing uit Deuteronomium 18 wint in het licht van de historie van de jongens uit Efeze aan kracht. Mozes gooit volgens Gods opdracht bezweerder en duivelskunstenaar in één adem over boord. De Heere verbiedt het.

Schwartz noemt het uitdrijven van boze geesten een „bijzondere bekwaamheid.” Dat woord is taboe. Christus' discipelen konden bij hun terugkeer zeggen: „De duivelen zijn ons onderworpen in Uw Naam” (Lukas 10:17). Maar hun Heere verschafte hun een soort „vertegenwoordigingsmacht.” Van persoonlijke „bekwaamheid” was geen sprake. Velen zeggen op de jongste dag: „Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam duivelen uitgeworpen en in Uw Naam vele krachten gedaan?”

Er is iets aan de hand met het exorcisme dat aanspoort tot afstand nemen en distantie. Bij slechts drie van de dertig 'gaven' verwijst Schwartz niet naar de nieuwtestamentische brieven. Bij de gave van de artistieke creativiteit en bij die van de handvaardigheid. Dat sluit aan bij Duffield en Van Cleve, die in hun ”Hoofdlijnen van de theologie van de pinksterbeweging” –de pinksterevangelist George Cantey citerend– eerlijk toegeven dat er over het uitdrijven van demonen „niets wordt gezegd in het evangelie naar Johannes of in enige apostolische brief.”

Het is veelzeggend dat de auteurs van het boek toegeven dat een opdracht tot exorcisme in de Bijbel ontbreekt. „Het Nieuwe Testament geeft ons geen bijzondere instructies om om te gaan met onreine geesten, daarom moeten we afgaan op het voorbeeld van Christus en de apostelen.” Bij de meeste bijbelse gevallen van het uitdrijven van een boze geest ontbreekt iedere informatie over wat er precies werd gedaan. Als exorcisme van belang is ter navolging, zou de Bijbel ongetwijfeld voorbeelden of aanwijzingen in die richting hebben gegeven.

Laat niemand denken dat hij met deze afwerende opmerkingen de macht van de boze mag bagatelliseren. Het gaat in dit verhaal om de waarschuwing tegen sensationele gebeurtenissen en singuliere daden. Ze worden te spoedig verward met zaligmakend geloof. Mensen die de Heere oprecht vrezen, kunnen last hebben van allerlei aanvechtingen. Maar de beste afweer blijft de opstandingskracht van Christus, die wedergeboorte en bekering bewerkt. Uiteindelijk moet daarin de duivel het onderspit delven.

Tot slot: Calvijn drukt zich kras uit over de roomse exorcisten. „Wie heeft ooit horen zeggen dat deze versierde en geconterfeite bezweerders een enig bewijs van hun professie gedaan en betoond hebben? (...) Zij kunnen de duivel niet wijsmaken dat zij met zulk een macht begaafd zijn. Niet alleen omdat de duivelen hun bevelen niet gehoorzamen, maar ook omdat de duivelen macht en gebied hebben over hen. Want gij zult onder tien nauwelijks één vinden die van de boze geest niet wordt gedreven.”

Laten de Engelse anglicanen Calvijn nog eens lezen.