Opinie 29 april 2000

Spelen kunnen brood
niet vervangen

Toneel moet de ongeïnteresseerde kerkganger betrekken bij de bijbelse boodschap. Tegen deze moderne opvatting voert K. van Walsem aan dat God de dwaasheid van de prediking gebruikt.

In een kwart van alle kerken wordt af en toe een toneelstuk opgevoerd, meldt het Reformatorisch Dagblad van 26 februari in een stukje over de Amerikaanse Christian Reformed Church. EO-medewerker Wim de Knijff zou het volgens het RD van 10 april goed vinden als ook in de Nederlandse kerken drama (meer) gebruikt zou worden.

De volgende woorden van Spurgeon (”De Bijbel, een kracht van God tot zaligheid”) blijken nog steeds actueel: „We moeten mensen op een nieuwe manier gaan bekeren, nietwaar? Moeten we soms ook een alternatief gaan bedenken voor brood? Wij kunnen mensen niet redden door het geloof in Jezus? Het lijkt erop dat we dan maar eigen zijwegen gaan uitproberen. We oogsten een kleine en geringe oogst van zulk slecht zaad.”

Mag je drama en het daaraan verwante mime tot dat slechte zaad rekenen?

De bijbelse gegevens lijken duidelijk:

Christus geeft zijn discipelen het bevel te prédiken (zie bijvoorbeeld Lukas 24:47). Apostelen en evangelisten als Paulus en Filippus hebben het Evangelie dan ook niet gebracht door middel van spel, ook niet als ze onder de heidenen werkten.

„Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods”, volgens Romeinen 10:17. Dat het hier gaat om het geprédikte woord, blijkt uit vers 14 van dit hoofdstuk: „En hoe zullen zij horen zonder die hun predikt.”

Wie ondanks zulke schriftgegevens (ook) andere vormen van verkondiging wil, moet wel sterke argumenten hebben!

Kijkcultuur
Voorstanders van drama en dergelijke als (hulp)middel om het Evangelie te verkondigen, wijzen allereerst op de heersende kijkcultuur. Ter verduidelijking citeer ik Gert van den Bos (Koers 9-1-'98) „Velen van de jongeren zijn niet meer gewend aan lange lezingen. Daarmee spreek je hen niet meer aan. Natuurlijk wil ik niet generaliseren, want er zijn ook jongeren die wel naar toespraken gaan en die graag en geconcentreerd luisteren naar een grondige bijbelstudie. Veel jongeren zitten echter anders in elkaar.” Dat laatste zal zeker waar zijn, maar ons uitgangspunt ligt toch niet in de eerste plaats in de belevingswereld van de jongere?

Ook in de afgelopen eeuwen zullen velen de voorkeur aan een toneelstuk boven een preek gegeven hebben. Toch preekte men. Jongeren of onkerkelijken boeien? Natuurlijk, maar wel binnen de grenzen die God aangeeft.

Het gebruik van mime en toneel wordt ook wel verantwoord met een beroep op het veelvuldig voorkomen van symboliek in de bijbel, de gelijkenissen die Jezus vertelde en dergelijke. Het betreft hier echter hoe dan ook ”talig” bezigzijn in plaats van het daadwerkelijk gebruikmaken van gebaren of handelingen.

Profeten
Moeilijker te weerleggen lijkt de verwijzing naar de zinnebeeldige handelingen die we bij sommige profeten tegenkomen: een gordel verbergen, een kruik kapot werpen, een akker kopen enz. Wie vindt dat deze bijbelgedeeltes het gebruik van toneel en dergelijke legitimeren, doet er goed aan het volgende te overwegen:

Een profeet is iemand „die zich duidelijk bewust is, dat de openbaring die hij ontvangt tot een rechtstreekse inwerking Gods is te herleiden” (Christelijke encyclopedie). Zúlke profeten zijn er niet meer; wie zich beroept op hun symbolisch handelen, miskent dat en kent zichzelf te grote bevoegdheden toe.

Het aantal keren dat profetische openbaringen gepaard gaan met aanschouwelijk onderwijs, ligt rond de twintig. Niet veel dus, als we letten op de totale omvang van de profetische geschriften. Dat relatief ongewone van deze symbolische handelingen is ook af te leiden uit het feit dat er steeds nadrukkelijk bij staat dat het gebeurt in opdracht van God. Een eigenmachtige verschuiving van Woord naar beeld moet gewantrouwd worden.

Uitbeelden
De Knijff –en hij is niet de enige– vroeg zich volgens het al eerder genoemde RD-verslag af of er „geldige bijbelse bezwaren te vinden zijn die drama, dans enz. ongeschikt maken voor verkondiging.” Me beperkend tot toneel, noem ik hier een belangrijk artikel van Mak: ”De gereformeerden en het toneel” (1959). Mak ziet als kernvraag: Mag een christen een ander uitbeelden? Wie geneigd is die vraag met nee te beantwoorden, zal dat vooral doen om de volgende redenen:

- Goddelijke of heilige personen kunnen of mogen niet uitgebeeld worden;

- toneel wordt alleen dan als boeiend ervaren als er daden en hartstochten in voorkomen die in strijd zijn met christelijke deugden;

- het zich identificeren met een ander kan het eigen persoonlijke leven van de (beroeps)acteur beschadigen.

Zeker het laatste bezwaar wordt door sommige gereformeerde autoriteiten overdreven gevonden; zo zegt prof. Douma in ”Christelijke levensstijl” dat acteur X persoon X blijft en dat de persoonlijkheid van de speler door het rollenspel niet wordt beïnvloed. Omdat mijn mening een andere is, laat ik wat insiders aan het woord:

Actrice Ans Crott: „Toen ik bijvoorbeeld een moordenaarsrol moest spelen, kwam ik erachter dat ik niet goed mijn agressie kon uiten. En dat had te maken met dingen uit het verleden, opvoeding en karakter. Dat zijn zware confrontaties. Het aantal identiteitscrisissen op onze school is dan ook niet mis.”

Regisseur Ger Thijs: „Acteren heeft te maken met narcisme. Dat komt omdat de acteur voortdurend te maken heeft met zijn eigen lichaam, eigen gevoelens, eigen interessantheid. (...) Als je een moordenaar moet spelen, moet je in jezelf een gevoel aanboren dat er het dichtst bij ligt, je eigen moordlust bijvoorbeeld. Dan moet je soms diep zoeken. Het is een beroep dat werkt met raffinement, met authenticiteit, op het juiste moment eerlijkheid vertonen. Dat komt nooit van buitenaf.”

Emmie Langenberg, regisseuse bij het amateurtoneel: „Wel moest ik de spelers steeds weer geruststellen dat ze het niet zélf waren, maar dat het een rol was die ze speelden.”

Ontsporing
Deze citaten uit een ”Theaterspecial van Bulkboek” (1985) versterken de bedenkingen tegen toneel die in Maks betoog aan de orde komen. Toneel heeft iets in zich dat ontsporing bijna onontkoombaar maakt. Hier ligt mijns inziens ook de verklaring voor Douma's constatering dat de les van de geschiedenis niet bemoedigend is voor de mogelijkheid van góéd bijbels toneel.

We zullen ons moeten houden aan de door God uitdrukkelijk geboden ”methode”. Goed brood verveelt toch nooit? Sterker nog: de geur van vers gebakken brood is zelfs in staat de eetlust op te wekken van hen die geen honger hebben!

We hoeven niet krampachtig naar andere middelen van verkondiging te zoeken. Laten we in opvoeding en onderwijs werken aan het verbeteren van de luisterhouding. Laten we proberen de Boodschap zo te verwoorden dat ons taalgebruik voor de moderne mens niet al bij voorbaat een belemmering is. Laat de prediking de dingen bij de naam noemen. Laat iedere christen zich biddend onderzoeken: Ben ik een lichtend licht? Laten we altijd bidden en niet vertragen. Deze zaken zijn fundamenteel, het werken aan goed bijbels toneel niet. Het is nog steeds Gods wijsheid door de dwaasheid der prediking zalig te maken.

De auteur is docent Nederlands aan de Christelijke Scholengemeenschap Prins Maurits in Middelharnis.