Opinie 22 april 2000

Een signaal van
anti-Joodse sentimenten

Na het religieuze mea culpa van de paus, door veel reformatorische christenen terecht met gemengde gevoelens ontvangen, al was het maar door de vrijblijvendheid ervan, zou het goed zijn ook de hand in eigen boezem te steken ten aanzien van heidense verbasteringen en invloeden in onze vieringen. Een serieuze herbezinning zou moeten leiden tot een oprechte schuldbekentenis die niet zonder gevolgen kan blijven voor de religieuze praktijk, stelt ds. N. Kooren.

Niet de traditie behoort van doorslaggevende betekenis te zijn, maar het woord van de Bijbel zoals het tot ons gekomen is. De Reformatie heeft een aanzienlijke aanzet gegeven tot herstel van oude waarden, maar heeft andere overblijfselen uit heidendom en roomse tradities onverkort in stand gelaten. Zoals de datum van de paasviering. Het toegenomen contact tussen christenen en Joden en het groeiende historisch besef dat het christelijke pasen een onjuist gedateerd evenement is, brengt christenen in toenemende mate ertoe op zoek te gaan naar de wortels van de bijbelse feesten.

Noch de Joodse, noch de christelijke kalender blijken overeen te stemmen met de tijden die God heeft aangegeven in de thora. Dat blijkt uit reconstructie van de oorspronkelijke bijbelse kalender, die volledig in onbruik geraakt is bij zowel Joden als christenen.

Veel christenen realiseren zich niet dat de oorsprong van paaszondag, ingesteld ten tijde van keizer Hadrianus, bedoeld was als repressieve maatregel tegen de Joden en hun heilige dagen. De meest expliciete uitspraak daarover wordt gevonden in de brief die keizer Constantijn formuleerde tijdens het concilie van Nicea in 325 na Chr. Om te komen tot een religie volkomen vrij van Joodse invloeden, schreef de keizer over de verplaatsing van de paasdatum: „Het is onwenselijk dat in de viering van dit meest heilige feest de praktijk van het Jodendom gevolgd wordt, omdat het zijn handen goddeloos ontheiligd heeft met enorme zonde… Laat ons niets gemeenschappelijk hebben met het verfoeilijke Joodse volk, wij hebben een andere weg van onze Verlosser ontvangen….”

Lentefeest
De keizer voelde meer voor adaptatie van het heidense lentefeest met al haar onchristelijke symbolen en gebruiken, dan verwantschap met de Joodse viering. Het concilie verordonneerde dat het paasfeest voortaan gevierd moest worden op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. De kerk volgde hiermee weliswaar de bij de Joden sinds de ballingschap in gebruik zijnde maankalender, maar om er zeker van te zijn dat paaszondag nooit zou kunnen samenvallen met het Joodse paasfeest, werd bepaald dat wanneer de 14e Nisan zou vallen op een zondag, pasen gevierd zou worden op de daaropvolgende zondag. Een duidelijker signaal van anti-Joodse sentimenten is nauwelijks denkbaar en bepaalt tot op de dag van vandaag de vaststelling van onze paasdatum. Op geen enkele wijze verwant aan de dag waarop Jezus opstond uit het graf (die zou ook immers niet jaarlijks op een zondag, maar op een wisselende dag van de week moeten vallen!) maar tot op dit moment geijkt aan het heidense lentefeest, de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente.

We mogen er niet vanuit gaan dat de eerste christenen zich bezig hielden met het verven van paaseieren en ook niet dat Petrus en Paulus diensten organiseerden bij zonsopkomst. Waar Pasen in het Engels niet vertaald zou moeten worden met Easter maar met Passover (van het griekse pascha), is zelfs in de King James-vertaling ten onrechte (Hand. 12:4) sprake van Easter. Het heidense feest van de godin van het rijzende licht van de dag en de lente. Easter is niet meer dan een verbastering van Eostre, Ostera, Astarte of Ishtar.

Eitjes
En de eitjes die we onze kinderen voorzetten met Pasen zijn verwant met het heilige symbool van de Babyloniërs. Zij geloofden in een ei van wonderbaarlijke afmetingen dat in de Eufraat viel en waaruit de godin Astarte geboren werd. Het ei werd haar symbool.

Sommigen hebben geprobeerd het ei een christelijk tintje te geven door te suggereren dat, zoals het kuiken uit het ei komt, Christus uit het graf gekomen is. Paus Paulus V (1605-1621) schreef zelfs een gebed voor dat luidde: „Zegen o Heere, wij smeken U, deze door U geschapen eieren, zodat zij gezonde voeding worden voor Uw dienaren, als zij dit eten ter herdenking van onze Heere Jezus Christus.”

„Zoals het paasei, kwam de paashaas” schrijft de Encyclopedia Brittannica, „uit de Oudheid in het christendom. De haas wordt in legenden van het oude Egypte en andere volken met de maan geassocieerd… Door het feit dat het Egyptische woord voor haas, ”um”, ook betekent ”open” en ”periode”, werd de haas geassocieeerd met het idee van de periodes, zowel in verband met de maan als met de mens, en met het begin van een nieuw leven, zowel in de jonge man als de jonge vrouw, en werd zo het symbool van vruchtbaarheid en hernieuwing van leven. Zo ontstond het verband tussen de haas en de paas en de eieren.”

Vieringen
Ook de vieringen rond zonsopkomst hebben een puur heidense achtergrond met de leer van Tammuz en Mithras. Veel kerkleiders kennen de heidense achtergrond van de ”christelijke vieringen”, maar gaan ervan uit dat de gebruiken gekerstend zouden zijn. Als sommige heidense stammen 40 dagen vasten ter ere van een heidense god, waarom zou dat dan niet ook ter ere van Christus kunnen? Als heidenen de zon naar het oosten aanbidden, waarom zouden christenen dan geen paasnachtdiensten kunnen hebben ter ere van de opstanding van Christus, zelfs al was dat niet de dag dat Hij verrees?

Hoewel het ei door de heidenen gebruikt werd, kunnen wij toch de gewoonte aanhouden dat het ei de grote steen symboliseert die het graf afsloot? Waarom zouden we niet alle soorten populaire gewoonten adopteren en ze toepassen ter ere van Christus? De Bijbel zegt ons: „Neem u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden… en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? Zo wil ik het ook doen. Niet alzo zult gij de HERE uw God dienen… Al wat Ik u gebied, zult gij naarstig onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch afdoen” (Deut. 12:30-32).

In een tijd van mea culpa's en christelijke herbezinning zou het goed zijn ook de hier genoemde (en andere) jegens het Joodse volk en God gemaakte fouten te heroverwegen.

De auteur is predikant in Apeldoorn