Opinie 18 april 2000

Officier van justitie brengt ook emotionele gevolgen misdrijf naar voren

Spreekrecht slachtoffer
voegt weinig toe

„De bevoegdheden van de burger om als slachtoffer invloed uit te oefenen op het strafproces zijn in Nederland in internationaal perspectief gering”, zo luidde een van de conclusies van een in 1988 onder de titel ”De actualiteit van slachtofferhulp” verschenen studie. Aan deze slotsom valt ook in het jaar 2000 nog maar weinig af te dingen. De vader van Froukje Schuitmaker moest het onlangs ervaren toen het gerechtshof in Den Haag weigerde hem ter zitting te laten toelichten welk leed hem en zijn gezin werd aangedaan door de moordenaars van zijn dochter.

Het hof beriep zich in zijn beslissing op de wet, waarin een spreekrecht voor slachtoffers of hun nabestaanden inderdaad niet te vinden is. Dat wil niet zeggen dat slachtoffers van strafbare vergrijpen in Nederland geheel buitenspel staan, al valt moeilijk tegen te spreken dat de mogelijkheden die een slachtoffer of zijn nabestaanden hebben om invloed uit te oefenen op het strafproces in andere westerse landen beduidend groter zijn.

In Nederland is het recht om te vervolgen een exclusieve bevoegdheid van de staat, een bevoegdheid die ingevolge artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering feitelijk wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. De officier van justitie is de ”dominus litis” –zoals dat heet in het klassieke Latijn van onze Romeinsrechtelijke leermeesters–, de meester over het proces. Daarop is in zoverre een uitzondering gemaakt dat sommige strafbare feiten alleen vervolgd kunnen worden als het slachtoffer daarmee instemt. Het schaken van een minderjarige vrouw om haar te bezitten is daarvan een voorbeeld.

Beklag
Ook zijn slachtoffers niet geheel machteloos als de officier van justitie besluit geen vervolging in te stellen. Rechtstreeks belanghebbenden kunnen over een dergelijke beslissing hun beklag doen bij het gerechtshof. Indien het hof daartoe aanleiding ziet, kan het de officier van justitie bevelen de vervolging in te stellen of voort te zetten.

In het strafproces zelf kan de benadeelde partij zich bovendien voegen met een vordering tot schadevergoeding en zich daarbij doen bijstaan door een advocaat. Het slachtoffer kan daarbij mondeling een toelichting geven op de door hem of haar geleden schade, ook de emotionele schade. Van deze mogelijkheid wordt betrekkelijk weinig gebruikgemaakt, hetgeen samenhangt met het feit dat er bij de daders in het algemeen niet veel te halen valt.

Dit alles neemt echter niet weg dat het de verdachte is die in het strafproces centraal staat. Juristen waren van oudsher vooral druk met het verbeteren van de doelmatigheid van de procesgang en de rechtsbescherming van de verdachte, onderwerpen die ongetwijfeld (blijvende) aandacht verdienen.

Het tij is echter de laatste decennia duidelijk aan het keren, niet alleen in Nederland, maar ook in internationaal verband. Zo riep in 1985 de algemene vergadering van de Verenigde Naties de lidstaten ertoe op de rechten van slachtoffers van misdrijven na te leven. Een aanspraak op hulp wordt als zo'n recht beschouwd. Ook meent men dat slachtoffers door justitie moeten worden geïnformeerd over het verloop van hun rechtszaak. Daarbij dienen hun belangen en opvattingen te worden meegewogen. Voorts wordt aanbevolen de daders door middel van strafrechtelijke betalingsbevelen tot schadevergoeding aan te zetten.

Deze ontwikkelingen zijn niet los te zien van de sterk gestegen criminaliteit van de laatste jaren, waarbij de oplossingspercentages juist zijn gedaald. Daarbij zijn de soms tamelijk overspannen verwachtingen ten aanzien van de effectiviteit van het bestraffen van de misdadigers inmiddels aanzienlijk getemperd. In die context is het niet verrassend dat de overheid haar aandacht ook is gaan richten op de opvang van de slachtoffers. Deze ommezwaai werd overigens ook afgedwongen door de burgers zelf, die zich meer en meer in de steek gelaten gevoelden door politie en justitie en daarbij steeds mondiger zijn geworden.

Victimologie
Eenzelfde accentverschuiving is te constateren in de sociale wetenschappen. Naast de criminologie, die het verschijnsel misdaad vooral vanuit het perspectief van de daders en hun sociale achtergronden beziet, is recentelijk de wetenschap van de victimologie ontstaan, waarin het slachtoffer (Engels: victim) centraal staat. Vanuit deze gezichtspunten is er de laatste jaren ook in Nederland hard gewerkt aan een adequate slachtofferzorg. De Bureaus Slachtofferhulp houden zich bezig met de eerste (emotionele) ondersteuning van slachtoffers en hebben tevens een wegwijsfunctie naar meer gespecialiseerde hulpverleners.

In verschillende arrondissementen lopen experimenten die zijn gericht op schadebemiddeling tussen daders en slachtoffers. Er is veel geld en tijd geïnvesteerd om de opvang van de slachtoffers door de politie te verbeteren. Meer en meer begint de slachtofferzorg te leven bij politiemensen en officieren van justitie, al is dit een onderwerp dat blijvende aandacht nodig heeft en waar ook de nodige capaciteit voor dient te worden vrijgemaakt. Bij ernstige misdrijven is een gesprek met de officier van justitie vrijwel tot een standaardprocedure geworden. Dit laatste is ook hierom van eminent belang, nu de officier van justitie ter zitting in zekere zin ook de vertegenwoordiger van het slachtoffer is en als het goed is ook diens gevoelens vertolkt.

Aangifte
Het is daarom dan ook de vraag of het toekennen van een spreekrecht aan slachtoffers op de zitting veel toevoegt aan hetgeen daar gebeurt. Indien een officier zijn taak goed verstaat –en nogmaals, hier is blijvende aandacht nodig– komen ook de (emotionele) gevolgen van het misdrijf voor de slachtoffers bij de rechter in afdoende mate voor het voetlicht. Daarbij komt dat een strafdossier vrijwel altijd ook een aangifte bevat van het slachtoffer en zijn nabestaanden, waarin hun persoonlijke omstandigheden meestal ook aan de orde komen. In geval van misdrijven met een dodelijke afloop bevat het dossier nagenoeg altijd een fotobijlage van het gedode slachtoffer, zodat ook in dit opzicht de betrokken rechters doordrongen zijn van de ernst van het feit.

Vanuit het oogpunt van de rechter zal er dan ook waarschijnlijk niet direct behoefte bestaan aan het toekennen van spreekrecht aan slachtoffers van misdrijven. Niet omdat rechters geen raad zouden weten met emoties, wel omdat in een toch wel formele setting van een zitting een adequate opvang van geëmotioneerde slachtoffers niet zo gemakkelijk te organiseren is. Dit klemt te meer bij een ontkennende verdachte, die al gauw het idee zal hebben dat de sympathie, ook van de rechter, naar het slachtoffer zal uitgaan, hetgeen afbreuk zal kunnen doen aan zijn geloof in de onpartijdigheid van de rechter.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat bij slachtoffers of hun nabestaanden in hun op zichzelf gerechtvaardigde behoefte aan erkenning de wens kan leven om persoonlijk hun kant van de zaak te belichten. Of dat hun zaak werkelijk dient, is daarmee nog niet gezegd, ook vanwege de emotionele en publicitaire belasting die een dergelijke publieke confrontatie met de dader nu eenmaal met zich meebrengt. Niet ieder is in staat om in dergelijke omstandigheden op ook voor hem- of haarzelf waardige wijze het woord te voeren. Voor de rechter zal het moeilijk zijn om dit van tevoren goed in te schatten.

Ook dergelijke aspecten zullen dienen mee te wegen bij de beoordeling van het voorgenomen wetsvoorstel van het D66-kamerlid Dittrich om slachtoffers een spreekrecht te geven. Het voorstel verdient in het licht van het voorafgaande zeker aandacht, maar zonder grondig nader onderzoek nog niet direct bijval, ook niet gelet op de ervaringen met het spreekrecht elders.

Daarbij komt dat er ook andere middelen zijn om tegemoet te komen aan de legitieme wensen van het slachtoffer. Desgewenst kan de rechter zich door middel van een rapport van een Bureau Slachtofferhulp laten informeren, net zoals hij zich over de verdachte laat inlichten door middel van een reclasseringsrapport. Van deze mogelijkheid wordt in toenemende mate gebruikgemaakt.

Evaluatie
Alvorens de door Dittrich bepleite stap te zetten is het goed de ervaringen te evalueren die zullen worden opgedaan met een met ingang van 1 april 2000 in de arrondissementen Leeuwarden, Almelo en Dordrecht opgezet experiment. Vanaf die datum kunnen slachtoffers van ernstige misdrijven een schriftelijk verslag van hun ervaringen inleveren, dat gevoegd wordt in het strafdossier. Ter zitting kan de officier van justitie of de rechter daaruit voorlezen om de verdachte en de samenleving op die wijze te confronteren met de gevolgen van het misdrijf. Het is bepaald niet uit te sluiten dat met een dergelijk schriftelijk ”spreekrecht” reeds in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de verlangens van de slachtoffers.

De auteur is rechter.