Dossier MKZ 23 maart 2001

Bisschop Ryle: Dit is Gods vinger

Door K. van der Zwaag
„Het is een grote ramp. Duizenden dieren zijn al dood, duizenden andere lijken ook dood te gaan. Het is verschrikkelijk om het verlies van nationale weelde en de schade die vele mensen lijden, te bezien. Het is net zo erg als wanneer goud en zilver ons ontstolen zouden worden en vervolgens in de zee geworpen werden. Een enorme hoeveelheid bezit is al verdwenen en kan niet teruggehaald worden.”

Bisschop J. C. Ryle omschrijft in een traktaat uit 1856 de mond- en klauwzeerepidemie als „een wijdverbreide ramp.” Hij noemt het ook „een verwarrende ramp”. „Geen medicijnen, remedies, of behandelingsvormen schijnen effect te hebben op de ziekte. Na alle ontdekkingen van de wetenschap, na alles wat door geleerde doctors geschreven is, is de bekwaamheid van mensen geheel en al beschaamd. Zelfs onze staatslieden en leiders zijn ten einde raad. Met alle verzamelde wijsheid van de negentiende eeuw hebben we een vijand gevonden die ons helemaal verslaat. De vloek van hulpeloosheid lijkt over ons land te liggen.”

Een plaag van God
Waar komt zo'n plaag vandaan? Bisschop Ryle: „Ik antwoord, zonder aarzelen, dat deze plaag van God komt. Hij, Die alles in de hemel en op de aarde regeert. Hij, door wiens voorzienigheid alles bestuurd wordt, en zonder Wie niets kan gebeuren. Hij is het, Die deze gesel op ons heeft doen neerdalen. Het is Gods vinger. Ik zal geen tijd verspillen om dit punt te bewijzen. Ik verwijs ieder die om een bewijs vraagt naar de hele toon van Gods Woord. Ik vraag hem op te merken hoe er altijd over God gesproken wordt als de Regeerder en Bestuurder van alle dingen hier beneden, van de allerkleinste tot de grootste toe.

Meent iemand te moeten zeggen dat God te liefdevol is om een plaag als deze te zenden, en dat het fout is te veronderstellen dat enig kwaad van Hem komen kan? Ik beklaag de man die zo kan spreken. Heeft hij kinderen? Corrigeert hij hen nooit? Als hij een wijs en gevoelig man is, twijfel ik er niet aan dat hij het doet. Maar haat hij ze ook, omdat hij ze kastijdt? Toont hij niet de hoogste liefde wanneer hij hen in de gaten houdt wanneer ze verkeerd doen? En zal onze Vader in de hemel niet hetzelfde doen? Ja: inderdaad! God haat ons niet: Hij is een God van genade en liefde en daarom zet Hij Zijn voorzienige regering van de mens voort. Er is zelfs liefde in deze zware plaag die ons nu treft. De veeplaag is de vinger van een wijs en liefdevol God.”

De ramp is Engeland overkomen vanwege de nationale zonden, schrijft Ryle. „God heeft een geschil met Engeland, vanwege vele dingen die onaangenaam zijn in Zijn ogen. Hij zou ons graag opwekken zodat we onze ongerechtigheden zouden voelen. De veeplaag is een boodschap uit de hemel.”

Oproep
Waartoe roept de veeplaag ons allen op? Ryle: „In de eerste plaats, laten we onze levenswandel eens bezien. De huidige tijd is een tijd van haast, drukte, rusteloosheid en een gehaast leven. Trein en telegraaf houden iedereen in een staat van ongezonde opwinding. Nu zou het zeker goed zijn, terwijl de hand van God naar ons uitgestrekt is, als we allen eens zouden gaan zitten en wat na zouden denken. Leven we in heel Engeland niet te jachtig? Zou het niet goed zijn, wanneer er meer in de Bijbel gelezen werd, wanneer de zondag meer geheiligd werd, en wanneer we meer rustig zouden pogen God te dienen en Hem te eren? Gelukkig is de man, en gelukkig is het land, dat begint te denken! In de tweede plaats: laten we ons allemaal verootmoedigen voor God, en Zijn hand erkennen. Helaas, we zijn een trotse, zelfingenomen natie! We zijn te zeer geneigd te denken dat wij Engelsen de wijste, de beste, de rijkste en de netste mensen in de wereld zijn. We zijn jammer genoeg blind voor onze vele fouten en zonden. Zeker nu Gods hand zo duidelijk naar ons uitgestrekt is, is het hoog tijd deze pocherige geest op te geven. Als er iets is, dat God haat, dan is het trots.

Ten derde: laat ons allen persoonlijk proberen te breken met de zonden die ons omringen, en onze wegen aan te passen. Het is gemakkelijk om fouten bij de regering te zoeken, en anderen de schuld te geven als we in problemen zijn. Een betere weg is echter tot onszelf in te keren, en te proberen ons best te doen om dingen beter te maken. De zonden van een natie zijn een optelsom van de zonden van een groot aantal individuen.

Ten vierde: laten we ieder de invloed die we op anderen hebben, aanwenden om hun zonden te beteugelen. De macht die ouders, leraren, leraressen, en werkgevers hebben in dit opzicht is zeer groot. Als die zich allen ertoe zouden zetten om sabbatontheiliging, buitensporigheid in kleding, ijdelheid, dronkenschap en overtreding van het zevende gebod te beteugelen, dan zou dat een enorm voordeel opleveren voor de algemene toestand van de natie.

Ten vijfde: we moeten meer barmhartigheid tonen in de wereld. Het is een droevig feit dat de toename van giften aan de diaconie in Engeland niet in verhouding staat tot de toename van de welvaart. De handel en commercie van het land zijn waarschijnlijk verdubbeld in de afgelopen twintig jaar. Maar de inkomsten van de meeste grote kerkelijke verbanden onder ons zijn bijna op hetzelfde peil gebleven. Als het Engelse volk zich niet zal herinneren dat zijn goud en zilver slechts een loon van God is, en bedoeld om voor Hem te gebruiken, kan ik niet verrast zijn wanneer God het daaraan herinnert, door zulke bezoekingen als een veeplaag. De hand die een natie weelde brengt, is ook de hand die de weelde weg kan nemen.

Bidden
Ten laatste, maar niet het minst belangrijk, laten we in het bijzonder bidden tot God of Hij de straf die nu over ons is, weg wil nemen. Wát we verder ook doen, we moeten bidden. Het Woord van God moedigt ons aan dat te doen. De aanwezigheid van onze Heere Jezus Christus in de hemel aan Gods rechterhand nodigt ons uit het te doen. Hij, Die voor zondaren aan het kruis stierf, zit daar om een Advocaat en Vriend voor zondaren te zijn. Hij kan ontroeren door de gevoelens van onze gebreken, en Hij kent de beproevingen van ons aardse bestaan. De mensen van Ninevé verootmoedigden zichzelf, en riepen zeer tot God, en God hoorde hun geroep. „En zal Ik die grote stad Ninevé niet verschonen? Waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand en hun linkerhand, EN VEEL VEE?” (Jona 4:11). De eigenschappen van God maken het dwaasheid om niet te bidden. Laten we dan bidden.”