Oog in oog met 17e-eeuwers
fragment p. 45-57

45

4

Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621)

In 1562 wordt Jan Pieterszoon Sweelinck geboren te Deventer. Zijn vader is Pieter Swybertszoon, zijn moeder is Elsken Sweling. Jan Pieterszoon nam dus de naam van zijn moeder over. Hij spelt die naam aanvankelijk als 'Swelingh', later als 'Swelinck' en ten slotte als 'Sweelinck'.
Vanaf ten minste het jaar 1566 is vader Pieter Swybertszoon organist in de Oude Kerk in Amsterdam. Hij sterft op 8 juni 1573. Vanaf 1573 tot ongeveer 1577 is Jan Pieterszoon waarschijnlijk leerling van Jan Willemszoon Lossy, die later stadsspeelman van Haarlem wordt. Algemeen onderricht krijgt hij van Jacob Buyck, de pastoor van de Oude Kerk in Amsterdam. Organist van de Oude Kerk in Amsterdam is Sweelinck waarschijnlijk vanaf 1577 (over weinig data uit Sweelincks leven bestaat zekerheid, omdat de kerkelijke administratie van een aantal jaren verloren is gegaan). In 1578 beleeft Amsterdam de overgang van rooms-katholiek naar protestants, de zogenaamde alteratie.
Het eerste gedrukte werk verschijnt in 1584 in Antwerpen: achttien vijfstemmige chansons. In 1590 trouwt Sweelinck in Medemblik met Claesgen Dircxdochter Puyne. Ze gaan wonen in de Koestraat in Amsterdam. Sweelinck reist in 1604 naar Antwerpen, en in hetzelfde jaar wordt het eerste deel van zijn psalmbewerkingen gedrukt.
De eerste van een lange rij Duitse orgelleerlingen meldt zich in 1606 bij Sweelinck. Twee jaar voor zijn dood worden de Cantiones Sacrae gedrukt.
Op 16 oktober 1621 sterft Sweelinck. Hij wordt op 20 oktober begraven in de Oude Kerk. Het vierde en laatste deel van de psalmen verschijnt in druk. Zijn zoon Dirck Janszoon volgt hem op als organist, tot 1652.

47
Van lichtvaardige liedekens tot stichtelijke stukskens

Gesprek met Jan Pieterszoon Sweelinck

Door P. W. van de Wege


Sinds Jan Pietersz. Sweelinck, organist van onze Oude Kerk, in 1566 vanuit Deventer in Amsterdam arriveerde, is hij een bekende stadgenoot. Ga maar na: z'n vader, Pieter Swijbertsz., werd toen organist in de Oude Kerk, tot hij in 1573 overleed. Jan was toen pas 11 jaar oud. Vier jaar later al mocht hij de plaats van z'n vader innemen, en vanaf die orgelbank dient hij Amsterdam nu al zo'n 43 jaar. Inmiddels heeft ook zijn zoon Dirck z'n muzikale sporen verdiend, en mogelijk zal onze stad dus ook in de nabije toekomst een beroep op de talenten van een Sweelinck kunnen doen. Maar hopelijk kan Jan Pieterszoon, onze Amsterdamse Orpheus, nog een aantal jaren onze oren strelen en ons gemoed vervoeren.

Plaats: Amsterdam, Oude Kerk
Tijd: woensdag 29 januari 1620

Het is waterkoud, op deze januaridag van het jaar onzes Heeren 1620. De korte dag is al ten einde. Eigenlijk kun je overal beter zijn dan op straat, maar ik heb een afspraak met meester Sweelinck: na z'n avondorgelbespeling zullen we elkaar in de Oude Kerk ontmoeten, tussen zeven en acht uur. Zojuist ben ik eerst de Koestraat enkele keren op en neer gelopen, om wat sfeer te proeven. Hier woont de familie Sweelinck alweer dertig jaar, sinds de organist als Jan Pieterszen in 1590 -in Medemblik- met Claesgen Dirxdochter Puijne trouwde.
Het pand in de Koestraat, waar de zes kinderen van het echtpaar ter wereld kwamen, is een fors huis, met drie verdiepingen en een stukje tuin. Een voorname straat! Amsterdams tweede Latijnse School staat er, sinds 1594. Vroeger was het de kapel van het

48
Bethaniënklooster, zo is me verteld. Hier woonde de beroemde rector, de Engelsman Slade, bijgenaamd de "walking library", stiefzoon van de oude dominee Plancius.
Via de wallen van de Oude Zijde en de Warmoesstraat arriveer ik bij de Oude Kerk. De heldere klanken van het kleine Niehoff/Jansz.-orgel, waar Sweelinck doordeweeks op speelt, waaien me tegemoet. De twee deuren met schilderijen van Maarten van Heemskerck staan wijd open. Nadat Sweelinck een reeks variaties beëindigd heeft, en nadat hij in de kerk de handen van vele bewonderaars heeft geschud -ik meen Joost van den Vondel te herkennen- kan ons gesprek beginnen.

Meester Sweelinck, dat klonk goed! Mag ik u vragen wat u zojuist ten gehore bracht?
"Dat waren vier variaties over een Engels liedje, "All in a garden green", of, om het in onze taal over te zetten, "Onder een linde groen." Aan het eind herhaalde ik de eerste variatie, zoals u wellicht hoorde."

49
Ik vond het prachtig. Ik hoop dat u het niet te vrijpostig van me vindt, maar zou u zo vriendelijk willen zijn nog wat voor mij te spelen? Dan loop ik met u mee naar het orgel.
Als we bij het orgel arriveren, vraag ik me bezorgd af of ik inderdaad niet te veel heb gevraagd. De meester lijkt vermoeid, en ziet erg bleek. Hij is eigenlijk tamelijk klein van postuur - z'n figuurlijke grootheid doet een groter fysiek verwachten. Als hij op de orgelbank heeft plaatsgenomen, kan ik hem rustig observeren. Z'n fiere houding -ondanks z'n leeftijd- en z'n bijzonder fraaie handen vallen me op. De donkere ogen onder het brede voorhoofd maken een sympathieke indruk: het is niet voor niets dat hij als goedhartig en milddadig bekendstaat. Het orgelspelen zelf lijkt hem geen enkele inspanning te kosten, al zit ik met open mond te kijken naar z'n vingervlugheid in de snelle passages.

Meester Sweelinck, kunt u uw speelhouding typeren?
"Dat zou u eigenlijk beter moeten kunnen! (lacht) Maar ik zal een poging wagen. Ik heb er een gewoonte van gemaakt om achter de klavieren een zo rustig en natuurlijk mogelijke houding aan te nemen. De hand en de vingers moeten tenslotte het werk doen op stekken en regelen, niet het lichaam! Ik meen dat het een kenmerk van alle virtuoze spelers is, dat het lijkt alsof klavierspelen voor hen eigenlijk geen arbeid is. Ook mijn leerlingen probeer ik een natuurlijk-ernstige, ordentelijke en bescheiden houding aan te leren. Zo zijn ze meer mans dan wanneer ze allerlei wilde bewegingen maken."

Over bescheiden gesproken. Iedereen die een beetje verstand van muziek heeft, roemt u. Om maar enkele kwalificaties te noemen: Amsterdamse Orpheus, Phoenix van het spelen, Uytghenomen Konstenaer int Orgelspelen, Orgelistenmaeker... Is het voor u moeilijk bescheiden te blijven?
"Zolang men de loftuitingen tegenover ú ten beste geeft, zal het met míj wel loslopen! Ach, als u net als ik elke zondag de gereformeerde prediking beluistert, weet u ook hoe betrekkelijk roem is. Het leven is een handbreed gesteld. Hoe lang zal ik hier nog kunnen spe-

50
len? Wie weet hoe dicht de bleke rover reeds is genaderd... Maar de roem heeft ook een andere kant. De muziek is mijn vak, en ik moet ervan leven. Dankzij m'n talenten en het goede onderwijs dat ik genoot van mijn vader, van de musicus Jan Willem Lossy en van onze vroegere pastoor, Jacob Buyck, kon ik al op m'n vijftiende hier aan de slag. Zoals u wellicht weet, heb ik inmiddels heel veel talentvolle jongeren op mogen leiden. Ik noem u alleen al uit Duitsland Samuel Scheidt, Jakob Prätorius, Paul Siefert en Heinrich Scheidemann. Houd u vooral de eerste in de gaten, die doet heel belangrijke dingen in z'n geboorteland. Luther zou er blij mee zijn geweest!"

Maar heeft u alleen leerlingen uit het buitenland?
"Gelukkig niet. Ook stadsbesturen uit ons eigen land zien de waarde van een goede muzikantenopleiding. Vijf jaar geleden kwam Claude Bernardt naar hier, vanuit mijn geboorteplaats Deventer, om bij mij het orgelspelen te leren. Een jaar later stuurden de burgemeesters en regeerders van Leiden Jan Pietersz. van Rhijnsburch naar me toe. Ik moet hun brief hier nog ergens hebben liggen. Wacht..., luister maar: "Constrijcke, eersaeme, voorsienige, seer discrete goede Vrundt" enz. enz., en men vraagt mij hem "wat te doen ouffenen in 't spelen op d'organan, waerinne alsoo Uw E. een expert en befaemd meester is." Zo heb ik ook leerlingen uit Rotterdam, Den Haag, Steenwijk en veel andere plaatsen gehad. Er is overal gebrek aan goede organisten, sinds de Hervorming toch wel heel andere eisen ging stellen aan het spel in en buiten de eredienst.
En om nog even op mijn bezigheden terug te komen: dankzij m'n bekendheid kom ik nog eens ergens."

Hoe bedoelt u dat?
"Nou, ik ben helemaal niet zo'n groot reiziger, maar inmiddels heb ik toch wel een paar interessante tochten kunnen maken, dankzij de muziek. In 1616 keurde ik het nieuwe orgel in de St.-Lebuïnuskerk in Deventer, samen met een aantal collega's. Ik was er van 13 tot 21 november. In 1608 moest ik adviseren bij de reparaties aan de orgels van Harderwijk. Middelburg, daar ben ik ook geweest, in 1603. In de Abdijkerk heb ik daar het orgel van

51
Jan Roose, die later blind werd, gekeurd. Nijmegen, Rotterdam, Den Haag, Dordrecht, ik heb al heel wat oordelen over orgels moeten vellen! Mijn verste reis maakte ik in 1604, naar Antwerpen. In opdracht van de burgemeesters van onze stad moest ik daar een nieuw clavecimbel gaan kopen, voor onze stad Amsterdam. U weet dat in Antwerpen de beroemde bouwer Ruckers woont. M'n eerste gedrukte werken, de Chansons, zijn er trouwens ook uitgegeven, bij Phalesius."

Wilt u beweren dat u niet in Itali‘ bent geweest?
"U doelt op het verhaal dat ik bij Gioseffo Zarlino zou hebben gestudeerd? Ik ken uiteraard zijn belangrijke boek "Istitutioni harmoniche" uit 1558, waarin hij onder andere het contrapunt uitvoerig behandelt. Ik heb zijn theorieën ook zeker doorgegeven aan m'n orgelpupillen. Maar mijn werkzaamheden in Amsterdam hebben nooit een dergelijke langdurige afwezigheid toegelaten, nee."

Hoe zit het trouwens met uw eigen werk? Er wordt gezegd dat uw werk een unieke versmelting zou laten zien van de Italiaanse en de Engelse stijl. Kunt u daar iets over zeggen?
"Uiteraard kan ik dat, een interessante vraag. Maar ik heb inmiddels steenkoude handen en voeten gekregen, en dat is funest voor een organist! Laten we de kerk verlaten en een warme taveerne opzoeken. Dan vertel ik aanstonds verder."

Als we de kerk verlaten, lopen we richting Nes. Gelukkig doen de kaarsen in de voorhuizen van herbergen en taveernen hun best wat licht op de straten te laten vallen, want het is een aardedonkere avond. Als we een kwartier later bij een flink vuur zitten, een glas brandewijn voor het pakken, vervolgt Sweelinck zijn verhaal.
"Over de stijl van mijn werk hadden we het. Eigenlijk moet u uw vraag wat nauwkeuriger formuleren."

U bedoelt dat u nogal wat verschillende genres hebt beoefend en nog beoefent?
"Exact! Er is nogal wat verschil tussen bijvoorbeeld mijn Chansons van 1594 en mijn Psalmen. Ik heb inmiddels nagenoeg alle

52
150 psalmen getoonzet! De titels "Chansons françaises" en "Rimes françoises et italiennes" geven al aan uit welke stijlbronnen ik in mijn vroegere werken putte. Waarbij ik er nog wel even op wil wijzen dat de componisten uit onze eigen gewesten veel invloed hebben gehad op de ontwikkelingen van de diverse genres in Italië en Frankrijk. Denk maar aan Adriaan Willaert, aan Lassus, of aan Josquin des Prez. Zowel wat de vorm van hun composities betreft als in de expressie van de tekst waren zij meesters, en ik beschouw hen -ik zeg het met bescheidenheid- als vroege voorlopers voor m'n eigen werk.
Uiteraard zorg ik in mijn psalmen voor duidelijk herkenbare vormen, maar die tekstuitbeelding is de afgelopen tijd wel steeds belangrijker geworden. Als u bijvoorbeeld naar mijn Psalm 24 luistert, moet u er maar eens op letten wat ik aan toonkleuring aanbreng op woorden zoals "enrichit", "au mont de Dieu" of op "montage". Dit soort kruidige details geven extra lading aan de psalmmuziek - al ga ik hierin lang niet zo ver als don Carlo Gesualdo, die het in zijn muziek wel erg bont maakt, vindt u niet?"

Het valt me op dat u tot nu toe alleen uw vocale muziek noemt!
"Ja, daar hebt u gelijk in. Hoewel ik organist van professie ben, ligt in mijn oeuvre het accent op het vocale werk. En dan noemde ik zojuist nog niet eens mijn "Cantiones Sacrae", een verzameling van 37 vijfstemmige motetten op diverse Latijnse bijbelteksten. Ze verschenen juist afgelopen jaar."

En dan uw muziek voor instrumenten?
"Ook voor m'n Toccata's, Fantasieën en Ricercares kon ik natuurlijk teruggrijpen op Italiaanse voorbeelden. Maar ik probeer wel iets eigens toe te voegen. Zo is men enthousiast over m'n "Fantasieën op de manier van een echo". Daarin herhaal ik motieven ofwel op gelijke hoogte ofwel een octaaf lager, wat een speels effect geeft. Voor de kenners onder uw lezers: de dubbelkorigheid van Willaerts werk bracht me mede op dit idee...
Maar hola! Ik heb mijn Engelse vrienden nog niet genoemd! Hun invloed -kent u het werk van Byrd, Bull en Philips?- is vooral te zien in m'n variatiewerken. Ik ben vooral een groot liefhebber

53
van de melodische variatie, dat zult u zojuist in de Oude Kerk wel gehoord hebben. Ook in mijn koraalgebonden variaties probeer ik m'n persoonlijke accenten te leggen."

54
Sweelinck is duidelijk op z'n praatstoel geraakt. Ik wil graag nog wat persoonlijker vragen stellen, en dit lijkt me een geschikt moment.

Meester Sweelinck, welbeschouwd heeft uw leven zich tot hiertoe afgespeeld in bijzonder roerige tijden.
"Tja... (nadenkend, duidelijk verrast door deze vraag; dan heel ernstig) Weet u dat onze goede stad nog niet zo lang geleden "Moorddam" genoemd werd? Mijn heer, weet u hoeveel doopsgezinde mensen alleen al ter dood gebracht zijn tussen 1535 en 1578, het jaar dat onze stad overging naar de gereformeerde religie? Honderdveertig, mijn heer. Ja, we hebben alles hier meegemaakt. De gevolgen van de Beeldenstorm: in 1567 werd Wein Okkers met haar dienstbode in een wijnkuip verdronken op de Dam, omdat ze een jaar eerder haar pantoffel smeet naar het zilveren Mariabeeld in de Sebastiaanskapel van de Oude Kerk. Toen zijn ook alle altaren vernield. M'n vader vertelde er vaak over. Nee, sinds Alva hier in 1567 arriveerde, was het bepaald geen pretje voor de aanhangers van de "nije lere".
Maar er zijn ook hoogtepunten geweest, na de alteratie van 1578 - ik was toen ongeveer een jaar in functie. Op 31 augustus van dat jaar werd in de Oude Kerk het eerste avondmaal bediend, door Petrus Dathenus. In 1580 kwam de Prins van Oranje hier, en dat was een groot feest! Op 17 april brandden er toen maar liefst 150 lanternkens van pampier op de toren van mijn kerk. En dan het prachtige vuurwerk dat georganiseerd was door de rederijkerskamer, In Liefde Bloeyende!"

Heeft de overgang naar de gereformeerde leer voor u nog consequenties gehad? Ik bedoel voor uw functioneren als organist?
"Wat dacht u! In de eerste plaats voor de kerk zelf. Van "Sint-Nicolaaskerk" werd het nu "Oude Kerk", en dan zónder altaren, tapijten, beelden en gebrandschilderde ramen."

Behalve de Mariaramen dan.
"Die bleven inderdaad bewaard. Ik heb ondertussen veel predikanten zien komen en zien gaan. Cuchlinus en Hardenberg wa-

55
ren de eersten, en verder onder anderen Platevoet -inderdaad, dat is Plancius- Arminius en tot op heden ook Trigland.
Ook mijn eigen taak veranderde ingrijpend. De roomsen kenden geen gemeentezang. Bij bepaalde kerkelijke handelingen en liturgische plechtigheden of mis-episoden moest het orgel spelen, als reactie of als intermezzo tussen bepaalde gedeelten. Het ging dan om geestelijke en wereldlijke zangmuziek, die wij in tabulatuur brachten en verder versierden op het orgel. Dat was eerlijk gezegd even vaak smakeloos als smaakvol. Men wilde vaak indruk maken, en dan geldt wat de Spaanse monnik Juan Bermudo ervan zegt: "Ik heb spelers gehoord, die zulk een spektakel voorbrachten, dat het meer op een kattengevecht leek dan op muzikale consonanten!" Ja, de berg baarde nogal eens een weinig muzikale muis!"

Beschouwde u de verandering dus als een verbetering? Velen denken toch dat de leer van Calvijn de doodsteek voor de kunst betekende?
"Natuurlijk vonden veel predikanten -en niet de minste!- het orgel een overdadig, ijdel, onnut, periculeus, ontijdig en ergerlijk ding, dat maar een "dom geluyt" voort kon brengen. Op diverse synodes is ook geprobeerd het orgel uit de kerken te laten verdwijnen, maar dat is gelukkig niet gelukt. Erg lastig voor hen was natuurlijk dat wij organisten in dienst zijn van de stadsoverheid en niet van de kerk! Maar later is de rol van de organist toch duidelijk vastgelegd. Op zondagen speel ik voor en na de godsdienstoefening, en bij de wekelijkse avondbeurten erna. Heel belangrijk zijn m'n bespelingen tijdens de weekdagen, een uur 's avonds en soms ook 's morgens. De wandelaars in de kerk genieten daarvan, en zij worden uit de herbergen en taveernen gehouden. Jammer maar begrijpelijk dat deze concerten ook een leuke ontmoetingsplaats vormen voor vrijende stelletjes, om van erger maar te zwijgen... Veel werk voor de koster dus!
Verder speel ik regelmatig bij banketten van burgemeesters en magistraten, als ze belangrijke gasten hebben. Op het clavecimbel speel ik dan bij voorkeur liedvariaties, dansen, toccata's en fantasie‘n. Bij die gelegenhe den en ook bij de doordeweekse bespelingen in de kerk kan ik me dus muzikaal behoorlijk uitleven. En

56
's zondags wordt van mij verwacht dat ik een psalmmelodie ga breken, vijf- of zesmaal variëren, "dan sus dan soo". In plaats van motetten en lichtvaardige liedekens speel ik nu grave, stichtelijke stukskens. Zo probeer ik de zielen van de mensen aan hun oren op te hangen."

Meester Sweelinck, tot slot een heel persoonlijke vraag: bent u nu gereformeerd of rooms? Veel mensen zijn niet zeker over uw gezindheid.
"Nou, dat is hún probleem, lijkt me. Ik heb alle 150 Geneefse psalmen getoonzet, zodat ze in de huiskamers door de muziekgezelschappen gezongen kunnen worden, zoals ook Claude Goudimels bedoeling was met zijn meerstemmige zettingen. Ik reken de principiële contraremonstrantse en zeer muzieklievende predikant Baudartius tot mijn beste vrienden. Ik ben gereformeerd getrouwd, m'n kinderen zijn gereformeerd gedoopt. Maar, zult u tegenwerpen, u hebt evengoed roomse vrienden, en u publiceerde dus pas uw Latijnse Cantiones. Welnu, ik laat het antwoord op deze inderdaad wel erg persoonlijke vraag dan graag aan u en uw lezers over."

We nemen afscheid; de 'boevenklok' van negen uur heeft reeds geruime tijd geleden geluid.
Een paar weken na ons gesprek hoor ik dat meester Jan Pieterszoon Sweelinck op 18 februari van dit jaar een graf heeft gekocht in de Oude Kerk.

Literatuur

R. B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam. Deel 1 en 2. Amsterdam 1965/1967.
D.J. Grout, A history of Western Music. New York 1980.
A. Kret en F. Asma, Jan Zwart 1877-1937. Een profeet op de orgelbank. Kralingsche Veer 1957.
Lexicon klassieke muziek, Utrecht/Antwerpen 1993.
F. Noske, Sweelinck. Oxford 1988.
M.A. Prick van Wely, Het orgel en zijn meesters. Den Haag 1983.

57
H. Schouten en L. Stuifbergen, Voordracht en registratie der orgelliteratuur. Naarden 1980.
B. van den Sigtenhorst Meyer, Jan P Sweelinck en zijn instrumentale muziek. Den Haag 1946.
B. van den Sigtenhorst Meyer, De vocale muziek van Jan P. Sweelinck. Den Haag 1948.