Het is maar een bedrukt velletje papier van nauwelijks twee handpalmen
groot. Een kopergravure. Veilig opgeborgen in het prentenkabinet van het Boymans.
Alleen op verzoek is de prent te bekijken. Ik zag haar voor het eerst als reproductie
in een boek, zo'n twintig jaar geleden. Sindsdien staat zij als het ware in mijn
geheugen gegraveerd.
Telkens als ik die prent bekijk, heb ik bewondering voor de maker. Het
is toch niet niks als je zo veel lijntjes, streepjes en stipjes kunt ordenen tot zo'n
samenhangend geheel. Wat wonderlijk is dat toch als hierdoor niet alleen een
voorstelling ontstaat, maar dat dit alles ook nog in staat is je hele gemoed in vuur en
vlam te zetten.
Meer bewondering heb ik nog voor de ridder. Hij is pontificaal midden in de
voorstelling geplaatst, boven op een machtig paard à la Verrochio Colleoni. Het
is bij de eerste aanblik meteen duidelijk. Het gaat hier niet om een gewone ridder.
Hier is meer aan de hand.
Ik ben die prent beter gaan begrijpen toen ik haar als uitgangspunt nam voor een
olieverfschilderij. Ik ben van nature nogal een impulsieve verversbaas en nam daarom
een doek van ongeveer 2 bij 2 meter. In lange vegen schilderde ik de bewegingen in de
compositie. Wat zit die doortimmerd in elkaar! Lijnen die elkaar heel spannend
doorkruisen, toveren een vlakverdeling naar voren die staat als een huis. Horizontaal,
verticaal, diagonaal, hol en bol wisselen elkaar ritmisch af. Wat een weelde om zo'n
gespierd paardenlijf te schilderen; de huid staat strakgespannen door de geweldige
kracht vanbinnen. Ik kan me nog goed herinneren dat ik met het harnas bijna miskleunde.
Want als je je daar aan te veel glimlicht te buiten gaat, heb je voor je het weet een
blinkende fluitketel te paard. Dürer laat al dat geglans in het harnas wijselijk
achterwege.
De problemen kwamen pas goed toen de gedrochten die de ridder op zijn
tocht vergezellen geschilderd moesten worden. Dat kon ik echt niet! Welke levendige
verftoets gebruik je voor de Dood? En welke kleurenharmonie kies je voor de Duivel? En
afgezien van dat: wie durft het aan om die vijandige machten te schilderen?!
Dürer heeft ze zichtbaar gemaakt. Heel sinister! Maar juist daardoor
krijgt de ridder een specifieke betekenis. Hij is een geestelijk strijder, en niemand
minder dan "de Christen" die op zijn tocht door het leven belaagd wordt door
dood en hel. Maar schijnbaar onbewogen gaat hij voort, met vaste tred en met open
vizier in de wapenrusting Gods, door Mesech op weg naar de hemelstad. In de verte zien
we de torens al. De hond krijgt haast, de salamander zit verstijfd, het paard snuift en
een schedel in de hoek grijnst. En het is net of je dwars door dat troosteloze
landschap de echo al ziet golven
van het prachtige pelgrimslied dat Luther een paar jaar later zal dichten: "Een
vaste burg is onze God!"
De prent blijft mij bezighouden en ik kan niet precies zeggen waarom. Natuurlijk
bewonder ik Dürer, die zo krachtig kan samenvatten wat zijn hart beroert. Maar er
is meer! Want wie zou niet jaloers worden op die ridder?
Datum: 06-12-1999
Arie van der Spek kunstschilder
©
Reformatorisch Dagblad, alle rechten voorbehouden
|
|