Christen & kunst | 22 mei 2000 |
Hier zijn de kunsten koud1526 - Hier zijn de kunsten koud, schrijft Erasmus uit de Nederlanden aan Hans Holbein de Jongere in Basel. Al zetten de reformatoren de hele middeleeuwse maatschappij op losse schroeven, ze zijn tegelijk kinderen van hun tijd. De meesten hebben, zoals elke wetenschapper van die tijd, een humanistisch-academische scholing achter de rug: Melanchthon, Zwingli, Bucer en ook Calvijn. Ze hebben zich het academische ideaal van de Renaissance eigen gemaakt: ad fontes, terug naar de bronnen. Calvijns eerste boek is dan ook een uitlegging van Seneca's Over de zachtmoedigheid, een humanistisch commentaar, waarin de Bijbel maar zelden wordt geciteerd. Al erkent hij de Geest van God als enige bron van waarheid, de hervormer uit Genève veracht de vrije wetenschappen en kunsten niet. Voor hem zijn de humanistische studiën goede wegbereiders voor het juiste begrip van de Bijbel. Dat de literaire kunst de enige artistieke expressievorm is die de reformatoren in het algemeen hartelijk omhelzen, is niet verbazend: woorden zijn bij uitstek geschikt als drager van het nieuwe gedachtegoed. In 1541 publiceert Calvijn een Latijns gedicht in volmaakt klassieke vorm, het Epinicion Christo Cantatum. Van Beza zijn emblemata, een bijbels toneelstuk en kluchten overgeleverd. Behalve op literair gebied ontwikkelt het zestiende-eeuwse protestantisme weinig artistieke talenten. Nog geen tien jaar na Luthers openbare, kerkkritische optreden constateert Erasmus dat de kunsten koud zijn. Weliswaar schrijft Luther veel liederen, Calvijn bande het orgel uit de kerk en keurde meerstemmige muziek af. Op het gebied van de architectuur zijn vertegenwoordigers van de Reformatie nauwelijks actief; een architect is vooral metselaar. De beeldende kunst staat onder kritiek. De reformatoren wijzen de algemeen geaccepteerde weergave van goden en helden in hun antieke naaktheid van de hand. Ze geven een letterlijke uitleg aan het gesneden beelden-gebod uit de tien geboden, iets dat is ingegeven door de beeldenverering in hun tijd. Dat heeft vooral gevolgen voor de kerkgebouwen. Luther is nog het meest toegeeflijk hij ziet het gebod met Christus' komst vervuld, maar Calvijn acht de grootheid van God onverenigbaar met het menselijke denkniveau. Jezus-beelden zijn voor Zwingli buiten de kerk toegestaan, als ze maar als puur historische voorstellingen worden gezien. De reformatorische kritiek op de beeldenverering zet in 1566 groepen mensen aan tot een beeldenstorm. Paradoxaal genoeg bevordert de protestantisering uiteindelijk de secularisatie van de schilderkunst. De profane kunst staat buiten kritiek. Dat brengt de portretkunst tot bloei. Ook nuttige historiën, landschappen, dierafbeeldingen en stadsgezichten zijn uitgezochte thema's. |