Kerkelijk Leven

Zie ook: Levensloop prof. G. Wisse

G. A. Wisse: Ik herinner me met vreugde hoe opa me opving

Tweede baken in een jong leven

Door S. C. Bax
BRASSCHAAT – „En dan zat opa Wisse op het blauwe tramstation in Scheveningen op ons te wachten. Ik was 5 jaar en mijn broer 7. Moeder stuurde ons naar het station. We liepen er naartoe en kregen elk een dikke kus. Dan gingen we weer voor drie fijne zomervakantieweken met hem mee naar Apeldoorn. Onderweg maakte hij een koffertje open. Daar kwamen heerlijke belegde boterhammen uit. Opa was gek op chocolade. Bittere chocola. Een echte snoeperd was hij.”

Prof. G. Wisse
Het was elke zomer feest als de twee kleinzoons van prof. G. Wisse gingen logeren in Apeldoorn. De nu 71-jarige G. A. Wisse (Lex) ging dan met zijn broer J. G. H. Wisse (Hans) naar opa en oma. Al pratend komt er heel wat boven. De vader van G. A. Wisse was een van de twee zoons van de beroemde hoogleraar. Een van hen overleed jong. De andere, Johannes Gerardus, werd longarts. Hij scheidde van zijn eerste vrouw. Uit dat huwelijk waren twee jongens geboren. Hij hertrouwde na de oorlog met een Indonesische vrouw, werd rooms-katholiek en kreeg ook uit dat huwelijk kinderen.

Na vele omzwervingen over de hele wereld kwam kleinzoon Lex van de christelijke gereformeerde tijdredenaar in het Belgische Brasschaat terecht. Hij ziet zijn opa als een „koopman in religieuze overtuiging.” De inmiddels ook al ruimschoots van zijn pensioen genietende kleinzoon is ex-KLM-werknemer. Hij stapte bij de vliegmaatschappij op toen hij in Moskou werkte en ging daar verder als zelfstandig werkende business consultant. Hij ontmoette daar zijn huidige vrouw.

Tweede baken
„Omdat mijn eigen moeder –ik zeg het maar eerlijk– niet zo veel naar ons omkeek en vader in Indonesië was achtergebleven, hadden we geen echt thuis en liet onze opvoeding te wensen over. De huishoudster, Gijsje Groen, ving ons op als we thuiskwamen, want moeder was er zelden. Financieel hadden we het goed omdat moeder veel erfde en daarvóór van haar vader een toelage kreeg. Ik ben nooit gekust door ma. Daarom vonden we het eerst maar eng dat opa en oma Wisse ons zoenden. Maar eigenlijk waren deze twee ouderwetse oude mensen voor mij en mijn broer een tweede baken in ons jonge leven.

Opa en oma gaven hun slaapkamer aan ons, zodat we niet alleen waren als we wakker zouden worden. Opa sliep dan geloof ik op de sofa in de studeerkamer, waar hij ook zijn middagdutje deed. Waar oma sliep, weet ik niet. Op zolder denk ik. Er hing bij onze grootouders de sfeer van het je thuis voelen. Zij was een ouderwetse oma. Hij een statige man met een bolhoed. Ze waren echt goed voor ons. Opa Wisse schreef overal vandaan briefkaarten en brieven naar ons. Met korte teksten: „Weest Gode bevolen”, of „Bidt voor uw behoud” en „Bidt om het ware geloof.””

Grappig
„Opa Wisse kon heel grappig zijn. Wij wisten toen eigenlijk niet eens wat een kunstgebit was. Maar opa haalde er grappen mee uit en wij keken onze ogen uit. Soms doorgrondden we niet of hij een grapje maakte of niet. Toen we later in Doorn bij hem waren, ging hij nog wel preken. Hij bleef dan altijd een nacht weg. Op een keer stond hij bepakt en bezakt en zei hij dat een auto hem op een verre bestemming zou brengen. Maar van oma hoorden we dat er helemaal niets was geregeld. „Maar opa?” zeiden we. „Breng me maar naar de straatweg, de Heere zal in een auto voorzien”, zei hij.

We snapten er niets van. Maar toen zwaaide hij wat met zijn stok of paraplu. En laat er nota bene een auto stoppen! Dat was vast een geloofsgenoot want hij bracht hem een heel eind, hoorden we. Wij weer terug naar oma om te vertellen dat de Heere inderdaad een auto gestuurd had. We hadden veel binnenpret, maar durfden er geen grapjes over te maken en meldden het feit heel eerbiedig. Ik snapte het niet, maar opa geloofde vast dat deze overtuiging werkte. En het werkte inderdaad puik.

Opa had ook van die bijbelse standaarduitdrukkingen. Hij kwam nooit de slaapkamer op om ons wakker te maken. Neen, hij bleef voor de deur staan en riep altijd: „Wordt wakker Simsons, de Filistijnen over u.” Dat was zijn alarmkreet. Maar met Sinterklaas liet hij een Goudse bakker per post chocolade en speculaas bezorgen.”

Vijver
Uit de Apeldoornse tijd (1928-1936) blijft mij bij dat het ons tweede thuis was. Oma was best streng –ze was heel vroeger gouvernante geweest– maar zorgzaam, omdat ze wilde compenseren wat we thuis misten. We mochten in de tuin een tent maken van het wasrek. Oma wist waar we frambozen konden vinden achter het huis. De dienstbode nam ons een voor een mee achter op de fiets om in het bos te wandelen. Met opa en oma gingen we eendjes voeren in een Apeldoornse vijver. Heel wat jaren geleden ben ik nog eens langs het huis gereden. Alles was hetzelfde, behalve de voordeur.

Verder herinner ik me dat opa altijd wel geloofsgenoten voor zijn karretje spande. Die brachten ons dan met de auto naar een station, dichtbij of verder weg. Hoewel opa Wisse zelf geen auto reed, commandeerde hij wel dat er harder gereden moest worden en deelde hij mee welk raam open moest en welk dicht. Wij bescheurden het dan als opgeschoten jongens van het lachen.

Ook maakte indruk op ons dat op een keer opa en oma op de lagere school kwamen om ons te spreken. Ik denk dat mijn moeder en haar schoonouders zo in onvrede met elkaar leefden dat we zelfs niet bij hen op vakantie mochten, of zo. Ze waren echt bezorgd over ons.”

Vissen
De Doornse tijd –toen opa met pensioen was– herinner ik me nog als de dag van gisteren. We waren toen al 17 en 19 jaar oud. Hij schonk ons een glas wijn uit een fles die bij zijn bureau stond. Dat was altijd een bijzonder moment. Hij rookte ook een pijpje. En we gingen bij een afgelegen beekje vissen. Dat deed hij graag, want dan kon hij beter nadenken, vertrouwde hij ons toe. Hij vertelde ons –wíj visten niet maar zaten erbij en luisterden– best wel humoristische verhaaltjes over het vissen van mensen. Fantasie had opa wel. Orgel spelen kon hij ook en dan zongen we psalmen.

Ik herinner me dat, toen onze vader een keer uit Indië over was, we met ons vieren een hele avond converseerden over wat achter ons lag. Debatteren liep namelijk uit op niets, dat gebeurde dus niet meer.

Toen 2 jaar voor zijn dood mijn broer Hans overleed, was opa heel bewogen. Mijn broer zat in dienst en had net zijn artsenbul. Hij reed met zijn scooter tegen een fout geparkeerde vrachtauto. Ik werkte toen net voor de KLM in Indonesië en ben, omdat mijn vader het te druk had, teruggekomen om alles te regelen. Ik heb bij het graf opa en oma hartelijk bedankt voor hun goede zorgen. Opa sprak ook. Ik hoor het hem nog zeggen op het graf: „God heeft een bloem van de aarde weggekust.” Het laatste wat hij bij de groeve zei, was: „En wij volgen.””


Dit is het eerste artikel in een serie die de komende maanden op dinsdag verschijnt over ‘toonzetters’ in kerkelijk Nederland in de 20e eeuw.