Kerkelijk Leven | 1 februari 2001 |
De dochter is volwassen gewordenDoor K. van der ZwaagKerken van overzee kunnen we nog wel eens hard nodig hebben om een dam op te werpen in ons eigen land. Dat zegt algemeen secretaris van de GZB ds. J. van Oostende over de uitdaging van de zending in de toekomst. Samen met ds. H. Last (algemeen secretaris van de zending van de Christelijke Gereformeerde Kerken) en ds. J. J. van Eckeveld (voorzitter van het deputaatschap voor de Zending Gereformeerde Gemeenten) praten we over het veranderde gezicht van de zending. De drie predikanten zijn het hierover in elk geval eens: van het eenzijdig exporteren van het Evangelie naar andere landen is geen sprake meer. Zending bedrijven is niet meer zoals het geweest is. Daarover kan vooral de honderdjarige GZB meepraten. „De eerste tijd kenmerkte zich door de verkondiging van het Evangelie”, zegt ds. Van Oostende. „Onder Gods zegen ontstonden er gemeenten, een kerk. De relatie tot de zending was die van moeder en dochter. Nu is dat geheel anders. We zenden niet zomaar zendingswerkers uit, maar in overleg met onze partnerkerken. De werkers worden vooral ingezet in de theologische toerusting. Nu trekken we samen op in een zusterrelatie.” Ds. Van Eckeveld: „Wij bestaan nog geen honderd jaar, dus zo veel ervaring hebben we nog niet. Veertig jaar geleden begon ds. G. Kuijt als pionier. Er was helemaal niets. Dat sprak de mensen geweldig aan: Kuijt die in een hutje zat, ergens midden in de bush-bush. Op dit moment brengt de situatie met zich mee dat de ZGG samenwerkt met bestaande kerken, zoals in Ecuador en Albanië. Ook de zendingskerken zelf zijn zelfstandig geworden. De dochter is volwassen geworden. We zien de verkondiging nog steeds als prioriteit, maar in de praktijk ligt het accent steeds meer op de toerusting. Een ander verschil is dat we in het begin veel op het platteland zaten en nu in de steden. De problematiek van de miljoenensteden zal in de toekomst steeds hoger op de zendingsagenda geplaatst worden.” Ds. Last: „Wij zitten qua ervaring een beetje tussen de GZB en de ZGG in. In 1926 werd bij ons de eerste zendeling uitgezonden, in de persoon van ds. A. Bikker, naar Sulawesi. Wat mij altijd aanspreekt, is de opdracht in Matthéüs: het laten dopen en leren onderhouden. Mensen winnen voor Jezus Christus is vanaf het begin het doel van de zending geweest. Het leren onderhouden wijst op het toerustingswerk. Dat kan niet vanuit een ivoren toren in Nederland. Dat moet ingebed zijn in het kerkelijk leven ter plekke, op basis van gelijkwaardigheid. Het gaat erom de kerken tot kerkelijke volwassenheid te brengen.” Een nieuw punt in de huidige zendingswereld vind ds. Last de communicatie tussen het zendingsveld en het thuisfront. „Dat contact is ongelooflijk geoptimaliseerd door de technische mogelijkheden.” Wederkerigheid
Ds. Van Oostende: „Dat is zo! Anders is er ook geen sprake van wederkerigheid. Die is er wel als we er open voor staan om te zien hoe de Heilige Geest Gods gemeente in een andere cultuur leidt. Als je ziet hoe ingezonken het gemeenteleven hier soms is, dan is het hartverwarmend om te zien hoe broeders en zusters daar leven. Dat is een van de uitdagingen voor de toekomst om, gezien de geloofsafval en het individualisme in het Westen, van hen te leren.” Levert dat geen spanning op met de traditionele achterban in de Nederlandse kerken? Ds. Van Oostende: „Die spanning is er zeker. Anderzijds is er ook veel begrip.” Ds. Last: „Ik zou het geen spanning noemen. Iedere kerk heeft het recht om in de eigen cultuur en op haar eigen wijze gestalte te geven aan het Evangelie. Wij zijn er niet op uit om ons gereformeerde kerkzijn daar over te planten, maar om mensen tot discipelen van Jezus te maken. Als we zonder enig begrip voor een Afrikaanse kerk onze eigen vormen willen opleggen, is dat vragen om moeilijkheden.” Ds. Van Eckeveld: „Het is vaak beschamend om te zien hoe de mensen daar met de Heere leven. Ik denk aan de waarde van het gebedsleven en ook aan het sterke verlangen dat je in de jonge zendingskerk vaak aantreft naar de wederkomst van Christus. Daar kunnen wij veel van leren.” Ds. Van Oostende: „Vroeger dachten we dat die andere kerken kopieën van onze kerken moesten worden. We zien nu dat de Heilige Geest hen leert belijden in hun eigen context, en dat onze zusterkerken eigen vormen vinden voor hun geloofsbeleving.” Belijdenisgeschriften kunnen niet zomaar overgeplant en vertaald worden? Ds. Van Oostende: „Dat blijft toch moeilijk. Wij hebben ons eigen belijden in Nederland verwoord in confrontatie met rooms-katholieken en dopersen, maar zendingskerken moeten hun belijden verwoorden in confrontatie met islam, animisme, voorouderverering of andere uitdagingen. Dat vraagt om heel andere bewoordingen naast hetgeen wij gemeenschappelijk belijden.” Ds. Van Eckeveld: „Wij hebben als Gereformeerde Gemeenten als uitgangspunt genomen dat wij in de lijn van het gereformeerd belijden ons zendingswerk doen. We hebben wel gepoogd om in Irian en Nigeria iets van ons belijden over te dragen, in de hoop dat ze daarmee iets eigens kunnen doen. De belijdenisgeschriften zijn daar ook op hoofdpunten aanvaard. Maar de cultuur is dermate anders dat het moeilijk blijft om daar in eigen woorden wat mee te kunnen doen.” Hoe gereformeerd moeten de zendingskerken worden? Ds. Van Oostende: „Als de drie sola's van de Reformatie maar doorklinken, dat is de basis.” Ds. Last: „We moeten in de zending voorzichtig zijn om begrippen zoals gereformeerd en evangelisch te gebruiken. In Nederland staan ze tegenover elkaar, maar in Afrika is alles evangelisch wat niet rooms-katholiek is.” Ds. Van Eckeveld: „Ik vergeet nooit meer dat we een gesprek hadden met de presbyteriaanse kerk in Ecuador. Men vroeg waar we als Gereformeerde Gemeenten stonden. We wezen toen op de ”five points of calvinism”. Dat gaf direct verwantschap. Ik denk ook aan de drie stukken die we in de catechismus tegenkomen. Die drie stukken voel je wereldwijd doorklinken bij kinderen van God.” Ds. Last: „Het gaat erom dat gevallen mensen door de genade van Jezus Christus opnieuw leven van God mogen ontvangen. Dát is wat we ten diepste moeten nastreven.” Als het gaat over assistentie van de kerken, waar ligt dan het accent? Ds. Van Eckeveld: „Op toerusting. Het is niet zo dat wij dicteren hoe het moet, maar de kerken vragen zelf om toerusting en verdieping. Toerusting, vooral ook aan de basis als het gaat om het werk van de plaatselijke evangelisten.” Ds. Van Oostende: „Waarop ligt het accent? In ons werk op de theologische opleiding en de toerusting van het grondvlak. Daarnaast op hulpverlening in diaconaal en sociaal opzicht.” Ds. Last: „Waarop ligt het accent? Op diepgang, op de vraag hoe je met de Schrift omgaat. De homiletiek is belangrijk.” Wat zijn de nieuwe uitdagingen voor de toekomst? Ds. Van Oostende: „De GZB voelt zich gedrongen meer ruimte te creëren voor hetgeen vanuit de gemeenten en de kerkenraden naar voren komt. Vanaf het eind van de jaren tachtig kwamen steeds meer jongere gemeenteleden naar ons toe met een betrokkenheid op de zending. Ze wilden graag door de GZB uitgezonden worden. Er waren echter geen vacatures voor hen. Binnen de GZB is toen diep nagedacht en dat heeft geleid tot het idee van de buitengewone zendingswerkers, die we samen met andere organisaties uitzenden. Binnen de wereld van de zending is de GZB hierin baanbrekend bezig geweest. Er zijn nu ongeveer dertig van deze werkers.” Roeping
Ds. Van Eckeveld: „Dat klopt. Vroeger zocht je mensen voor het werk, nu ontstaat er al meer behoefte om werk voor de mensen te zoeken. Je kunt tegen mensen die iets willen doen, maar waarvoor geen plaats is, nu eenmaal niet zeggen: „Ga heen en word warm.” Ook de ZGG studeert op de mogelijkheid van gedetacheerde zendingswerkers, zoals we nu D. Kroneman hebben uitgeleend via de Wycliffe-bijbelvertalers. Dat gebeurt bij ons nog wel op beperkte schaal, maar de behoefte groeit.” De ZGG is ook bezig met bezinning ten aanzien van verruiming van het uitzendbeleid. „Onze lijn is altijd een dubbele lijn geweest; aan de ene kant zeg maar het ouderwetse zendingswerk vanuit de eigen gemeente, maar aan de andere kant ook de lijn van samenwerking met kerken en organisaties waarmee je je verwant weet.” Vroeger werden de zendeling voor het leven uitgezonden. Nu niet meer. Is dit ook een tendens die doorzet? Alledrie unaniem: „Ja.” Ds. Van Eckeveld: „Als iemand vroeger eerder terugkwam, dacht men: Zou het wel echt geweest zijn? Ook in dit opzicht is ds. Kuijt lange tijd een lichtend voorbeeld geweest.” Ds. Van Oostende: „Vaak keert men terug vanwege praktische redenen, bijvoorbeeld met het oog op kinderen die naar het voortgezet onderwijs gaan.” Ds. Last: „Het is de vraag of je voor je kinderen mag beslissen om verplicht in een ander land op te groeien.” Leeft de zending aan het grondvlak? Is het moeilijk om vacatures te vervullen? Ds. Van Eckeveld: „Vacatures blijven een worsteling. Hoe dat komt? Er is meeleven, dat blijkt wel uit bezoek aan de zendingsdagen en uit de opbrengst van de collecten. Maar aan de andere kant heb ik de indruk dat de eerste liefde verflauwt. Het nieuwe is ervan af. De secularisatie en de ingezonkenheid zijn dingen waar we steeds meer tegenaan lopen. Als je die ingezonkenheid legt naast het afhankelijke leven van de jonge zendingskerken is er sprake van een grote kloof.” Ds. Van Oostende: „Het meeleven van het grondvlak is goed, hartverblijdend zelfs. Maar niemand ontkomt aan het gegeven dat wij leven in een welvaartscultuur. Als het inkomen met 3 procent omhooggaat, dan stijgt de bijdrage aan de zending echt niet met 3 procent. Wat de vacatures betreft: er is een groot verschil tussen wat zich spontaan bij ons aanmeldt en de aanmeldingen die binnenkomen op advertenties. Erg moeilijk is het ook om predikanten te vinden.” Ds. Last: „We hebben gelukkig geen moeite om vacatures vervuld te krijgen. Wat die bereidheid om te geven betreft, is geld ook niet een aflaat die moet verbloemen dat het missionair elan zo ingezonken is? Als gemeenten in Nederland groeien, vraag ik altijd hoeveel mensen van buitenaf er gedoopt zijn. Als dat niet het geval is, is er ook geen groei.” Ds. Van Eckeveld: „Wij leven vaak op een eiland. Als wij het maar goed hebben. Als men ons maar met rust laat, dan laten wij onkerkelijken ook al te gemakkelijk met rust.” Ds. Van Oostende: „Een van de uitdagingen voor deze tijd is de geloofsafval in eigen land. Als die doorzet, valt de basis voor het zendingswerk weg. Dat probleem moeten wij onder ogen zien en daarvoor zouden we de kerken overzee wel eens hard nodig kunnen hebben.” Ds. Last: „Laten we niet te somber zijn. Ik las pas dat er wereldwijd meer christenen zijn bijgekomen dan inwoners van de wereld. We mogen ons niet laten domineren door wat we in het westen meemaken. Er is een ongelooflijke groei van de kerk van Jezus Christus. Wereldwijd moeten we zeggen: Het gaat goed met de kerk.” |
![]() |