Kerkelijk Leven 8 maart 2000

„Bezwaren tegen gezangen vroeger vooral van praktische aard”

Spanning tussen principe en traditie

Door K. van der Zwaag
GORINCHEM – De bezwaren van de kerk tegen gezangen zijn in het verleden vooral van praktische aard geweest. „Ze werden meer vanuit de traditie aangevoerd dan principieel onderbouwd”, zegt dr. S. D. Post uit Gorinchem. Deze stelling, die hij reeds eerder formuleerde in zijn proefschrift over piëtistische dichters uit de achttiende eeuw, handhaaft hij nog steeds. „De Gereformeerde Kerk in de 17e en 18e eeuw had geen aversie tegen gezangen, maar de inperking is vooral een beleidsmatige keuze geweest.”

Dr. Post schreef in een van de stellingen in zijn proefschrift uit 1995: „De afwerende houding tegen het zingen van gezangen in de eredienst in gemeenten uit de gereformeerde gezindte is beter te verklaren vanuit de traditie dan op principiële gronden.” Dr. Post spreekt van een „traumatische ervaring” die de afgescheiden kerken in de vorige eeuw rond de Evangelische Gezangenbundel van 1805 en de verplichte invoering ervan meemaakten.

Deze gebeurtenis achtervolgt de gereformeerde gezindte nog steeds en maakt het moeilijk om een evenwichtig oordeel te geven, vindt de docent en directielid van de christelijke scholengemeenschap Gomarus, tevens ambtsdrager binnen de Gereformeerde Gemeenten. Aan hem vooral de vraag hoe de gezangen beoordeeld moeten worden in het licht van de gereformeerde traditie.

Luther en Calvijn
Wie in de kerkgeschiedenis duikt, merkt dat er over de gezangen altijd verschil van mening is geweest. Luther dichtte en zong dat het een lieve lust was, maar Calvijn liet in het kader van zijn sobere liturgie alleen de psalmen toe. „Als je de kerkgeschiedenis doorkijkt, zie je dat synodes keer op keer uitspraken deden over gezangen en vrije liederen. Kennelijk werden deze liederen regelmatig gezongen. In de zestiende eeuw probeerde men de traditie in te perken, eerst door de grens te leggen bij bijbelliederen en uiteindelijk, op de Dordtse synode, door een limitatieve lijst te geven van gezangen die naast de psalmen in de dienst gezongen mochten worden.”

De insteek is daarbij vooral praktisch geweest. „De kerk vreesde dat de nakomelingen naar eigen inzichten liederen gingen bedenken. Om de kerk te beschermen zijn er grenzen nodig. Maar tegen de vrije bijbelliederen was op zich geen principieel bezwaar. In de conventikels werden die liederen trouwens regelmatig gezongen.”

Toch is er altijd nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de gezelschappen en de eredienst. Een ambivalente houding? „Nee”, zegt Post, „want bij de eredienst praat je over de contuïniteit van verschillende generaties, terwijl gezelschappen komen en gaan. De vrije liederen zijn daarom door de traditie ingeperkt en de lijn die de kerk sinds Dordt heeft uitgezet, is vastgehouden. Sinds die tijd zijn de gezangen geweerd. Gezangen bleken in sommige streken echter moeilijk uit te roeien, ondanks de synodebesluiten. Toen Koelman in Leeuwarden preekte, zongen ze daar het Kyrei Eleison. Ook werden regelmatig vrijere liederen gezongen tijdens avondmaalsdiensten. De kerk had geen aversie tegen gezangen, maar men deed de beleidsmatige keuze om in de lijn van Dordt de liturgie te beperken tot de psalmen en een aantal berijmde bijbelgedeelten.”

Niet ongereformeerd
Post ziet in deze gedachtegang een kern van waarheid. De gedachte dat gezangen per definitie niet gereformeerd zouden zijn, kan Post niet onderschrijven. „Juist vanuit de lutherse traditie zijn veel goede Duitse liederen in Nederland terechtgekomen.” Dat ongereformeerde karakter gaat volgens hem wel op voor de Evangelische Gezangen uit 1805. „Die waren typisch het product van een christelijke vorm van Verlichting, met veel ruimte voor de emotionele, deugdzame mens. Maar ook onze psalmberijming van 1773 draagt deze trekken. De pogingen om gezangen in te voeren speelden overigens al bij de invoering van onze nieuwe psalmberijming. Omdat men zich vooral richtte op Jezus als voorbeeld, en dus niet op Jezus als Borg, Christus, kon men niet zo veel met oudtestamentische liederen.”

Post betreurt het dat de discussie over de gezangen vaak alleen wordt teruggevoerd op de geruchtmakende gebeurtenissen in de negentiende eeuw. De gezangenkwestie werd voor menigeen het sjibbolet van rechtzinnigheid. Toch ziet dr. Post er een constant element in, dat van kracht blijft voor deze tijd. „De poging om gezangen binnen de kerk in te dragen kan ook voortkomen uit een anders gaan denken over de prediking. Dat hoeft natuurlijk niet. Maar de praktijk wijst helaas uit dat zoiets wel gebeurt. Je moet integer met de mensen omgaan en hen niet bij voorbaat veroordelen. Maar het zou niet de eerste keer zijn dat men de gemeente in een andere richting wilde sturen door verandering in de liturgie te proberen. Dat noopt tot voorzichtigheid. De liturgie geeft een eenheid in de gemeente, juist door het gemeenschappelijk gebed en zingen. Die eenheid moeten we niet prijsgeven door per se gezangen te willen zingen.”

Thuis
Waarom geen principieel bezwaar tegen gezangen maar hoogstens een bezwaar uit de traditie? Waarom wel thuis gezangen zingen maar niet in de eredienst? Dr. Post heeft het er zichtbaar moeilijk mee om een duidelijk antwoord te geven. „Ik ben blij dat ik niet voor die beslissingen sta. Ik heb er geen moeite mee als men die liederen thuis zingt, los van de eredienst. We moeten ook niet al te krampachtig de gezangen veroordelen. Ook degenen die meewerkten aan de psalmberijming van 1773 stonden vaak midden of zelfs links in de Gereformeerde Kerk. Tegelijk moet je de vraag stellen of er achter de hang naar gezangen toch niet een ander klimaat zit. Het is de vraag of men tevreden is met berijmde bijbelgedeelten, klassieke gezangen of een klassieke muzikale vormgeving. In 1618 heeft de kerk bomen geplant rond de liturgie. Ga je die ontwortelen, zeker in onze tijd, waarin de traditie onder druk staat, wat zal de situatie dan over tien of twintig jaar zijn?”

Liever de psalmen
Post houdt het daarom vooral op de psalmen als de „perfecte vertolking van het gevoelen van Gods kinderen.” Als kerkganger ervaart hij niet dat Christus afwezig is in de psalmen, of het moet misschien het heilsfeit van Pasen zijn. „De Heilige Geest gebruikt ook regels uit gezangen om tot harten te spreken, of om het werk van Christus in het hart te verwoorden. Gezangen zingen is best, maar invoeren in de eredienst blijft voor mij een moeilijk punt. Wanneer ze eenmaal gezongen worden, heb ik er ook principieel geen moeite mee. Maar dan is het nodig een goede selectie aan te brengen.”

Uiteindelijk is het het Woord van God dat verbinding geeft, zegt Post. „Ik vind het het ergste dat er in een gemeente verdeeldheid komt over allerlei zaken van ondergeschikt belang, zoals op het terrein van liturgie of de uitvoering van de gemeentezang. Dan is er nog de trieste gebrokenheid van het kerkelijk leven: je kunt geen besluit meer nemen of de onderlinge verschillen nemen weer toe.”