Meditatie 19 januari 2000

Armen

„…want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.”
1 Petrus 5:5

Al de genade die God geeft, wordt verkregen door het gebed. De hoogmoedige farizeërs danken wel, maar ze willen niet bidden. De rijken zijn te trots om te bedelen. Het zijn alleen de armen van geest, die treuren over het gevoel van hun honger en dorst en die hun mond wijd opendoen, terwijl zij bidden met vurige gebeden. Daarom zullen zij alleen met het goede vervuld worden, terwijl de rijken leeg worden weggezonden.

Daarom gebiedt Christus de zondaren dat zij nederig en zachtmoedig zullen zijn. De zachtmoedigheid zal ons vriendelijk met de mensen om doen gaan, maar de nederigheid bereidt ons voor om genade te ontvangen, die onze omgang met de mensen vriendelijk maakt. Want hoe lager een christen is, hoe nader hij deze hoge God is. Christus hield meer van de tranen van die boetvaardige vrouw, dan van alle lekkernijen van de tafel van die farizeërs. Hij heeft flessen voor de minste druppels van tranen, zo kostelijk acht Hij ze. Een weinig van die tranen is in Gods oog meer waard dan een gehele poel van wereldse droefheid. „De offeranden Gods zijn een gebroken en verslagen geest” (Psalm 51:19).

Wat goed doet ons al het horen zolang ons een week hart ontbreekt? Ik denk niet meer dan de slagen van een hamer op een aanbeeld doen. Geen gebeden komen in Gods oren, dan alleen van diegenen die van tevoren geslagen zijn door Gods hand.

Daniel Dyke, predikant te Essex
(Verborgenheid van de zelfbedriegelijkheid, 1619)