Kerkelijk Leven 7 januari 2000

„Vrees voor de vrouw in het ambt werkt te verlammend”

Dr. Hoek: Kerkenraadsbeleid
moet opener

Van onze kerkredactie
DOORN – „Zou men een netwerk van kerkelijke helpers en helpsters hebben ontwikkeld, dan zou het man-vrouwprobleem in de kerk grotendeels zijn opgelost.” Deze veronderstelling bracht prof. dr. J. van Bruggen gisteren naar voren tijdens de jaarlijkse predikantencontio van de Gereformeerde Bond in Doorn.

De hoogleraar Nieuwe Testament van de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) hield een referaat over ”Het ambt bij prof. dr. C. Graafland”, naar aanleiding van diens jongste boek.

Prof. Van Bruggen waardeert het boek van Graafland positief, omdat het stimuleert open deel te nemen aan een bezinningsproces over gemeenten en kerkverbanden. Hij waarschuwde echter ook voor het gevaar van nivellering in het boek. Het leidinggeven is in de Schrift permanent onderscheiden van de gaven, wierp prof. Van Bruggen tegen.

Omdat Graafland een weg zoekt naar de open ruimte van de charismata, past het, aldus prof. Van Bruggen, in de tijd waarin we leven. Hij vindt echter dat „we op onze hoede moeten zijn wanneer bijbelgebruik en oplossing precies passen bij de eigen tijd.” De hoogleraar sluit niet uit dat het goed is deels aan te sluiten bij de eigen tijd, maar hij wil dat dan ook zo noemen. „Zeg dan: Onze tijd vereist platte organisatiestructuren en talentenontwikkeling.”

Het is een gevaar, aldus prof. Van Bruggen, als je hiervoor een bijbels alibi gaat zoeken. „Het intuïtieve aansluiten bij de tijd in combinatie met de heiliging van deze aansluiting door schriftgegevens maakt je kritiekloos en tijdgebonden.” Hij stelde dat het nodig is dat de doelen van de kerk en de vaste punten goed worden gekend, om aan het gevaar van doelloos meedrijven te ontkomen.

De insteek bij het bijbels alibi van de charismata vindt prof. Van Bruggen riskant. Het Nieuwe Testament onderscheidt de gaven die het functioneren van de gemeente bepalen duidelijk van de leiding, die de richting van de gemeente bepaalt. Dat laatste zijn gemarkeerde groepjes en soorten personen die binnen de gemeente met haar vele gaven een eigen leidinggevende taak hebben (apostelen, oudsten, de zeven).

Bij een kerkelijke organisatieverandering moet je de geschiedenis niet uit het oog verliezen, waarschuwde de hoogleraar. „De geschiedenis heeft geleerd dat kaalslag en revolutionaire nieuwbouw het meest dwaze is wat je kunt bedenken.”

Aparte plaats
Omdat prof. Graafland wegens ziekte niet in staat was een coreferaat te houden, nam dr. J. Hoek zijn plaats in. Gezien zijn taak als vervanger koos hij ervoor nauw bij Graaflands intenties aan te sluiten. Volgens hem wil prof. Graafland „de gemeente als mondige en begaafde gemeenschap de ruimte geven en voorkomen dat deze ruimte wordt ingesnoerd door een massief ambt, dat de eigen positie misbruikt om de gemeente klein en kort te houden.” Daarbij ziet hij wel in dat er leiding nodig is. Alleen zijn voor hem de apostelen en profeten en leraars niet de prototypen van de ambtsdragers zoals wij die nu kennen. „Het is een traditioneel gereformeerde vooronderstelling om aan het ambt een aparte plaats te geven in onderscheiding van andere gaven.”

Dr. Hoek viel prof. Graafland bij dat het niet goed is wanneer ambtsdragers de dienst uitmaken en de gemeenteleden slechts via summiere informatie op de hoogte worden gebracht van wat er speelt. Zo kan zij niet wezenlijk invloed uitoefenen op de koersbepaling, aldus dr. Hoek. Het tegenover van de ambtsdragers is voor dr. Hoek relatief. Het is gegeven met het Woord, waaraan ambtsdragers niet minder dan de overige gemeenteleden dienstbaar zijn.

Kerkenraadsbeleid mag wat hem betreft niet te veel achter gesloten deuren gestalte krijgen, maar zou meer in samenspraak moeten worden gevormd. Om niet steeds te komen staan voor een springerige koersbepaling zou de insteek genomen kunnen worden bij het maken van een beleidsplan over een langere periode, zo stelde dr. Hoek voor.

Dr. Hoek pleitte ervoor om aan een zo groot mogelijk aantal gemeenteleden taken toe te kennen. In hervormd-gereformeerde kring is volgens hem de inschakeling van de gaven die de Geest aan de broeders én de zusters van de gemeente uitdeelt nog verre van optimaal. De vrees voor de vrouw in het ambt werkt te verlammend, vindt dr. Hoek. „Kerkenraden laten zich te veel leiden door vrees in plaats van openheid te bieden aan bijbels verantwoorde en zelfs geboden vernieuwing. Waarom worden vrouwen niet veel meer betrokken in allerlei kerkelijke besturen, diaconale arbeid, catechetisch onderricht en bezoekwerk?” vroeg dr. Hoek.

Ds. C. Blenk bracht naar voren dat er veel angst is voor verschuivingen. „Laat je de gemeente mondiger zijn, dan kan daardoor een verschuiving naar een evangelische, oecumenische of reformatorische kant optreden.”

De stad
Ds. P. L. de Jong uit Rotterdam-Delfshaven en ds. C. van Duijn uit Amsterdam hielden 's middags een lezing over ”De prediking in de context van de stad”. Ds. Van Duijn deelt de overtuiging dat de mens overal een vijand van Gods genade is. Ongeacht waar iemand woont, hij moet wederom geboren worden. Maar dat neemt volgens hem niet weg dat de locatie een rol speelt bij de verkondiging.

Voor de Amsterdamse predikant betekent prediking in de context van de stad onder andere dat je de machten moet benoemen en moet bidden voor verlossing van de stad. De geestelijke boosheden in de lucht manifesteren zich juist in steden, aldus de predikant. Daar worden trends opgestart en nieuwe ideeën gelanceerd. Het zijn de grote culturele doorvoerhavens naar het achterland. De kerk heeft, aldus de predikant, de roeping om in het openbare leven op een herkenbare, duidelijke locatie het Woord te spreken.”

Ds. P. L. de Jong wil ook in de prediking in de stad zo dicht mogelijk bij het hart van het Evangelie en bij Christus blijven en pas daarna bij de hoorders. In de prediking is er, aldus ds. De Jong, alleen het gezag van de Schrift zelf. Je moet bijbels preken en niet dogmatisch, rationeel of moralistisch. „Geen dikke woorden van bovenaf, gesproken vanuit een zeker formeel, kerkelijk, ambtelijk gezag.” Dat werkt volgens hem in de stad van geen kant, maar komt uiterst betuttelend over.

Er is volgens ds. De Jong wel enig gezag voorzover je echt authentiek overkomt. Dat is volgens hem in de stad heel belangrijk. De predikant pleitte daarom voor een contextueel-biografische prediking. Hij is meer voor verhalend dan voor betogend preken. „Om de hoge en diepe dingen van God dichtbij te brengen, moet het in herkenbare verhalen en ervaringen verwoord en neergezet worden.”