Kerkelijk Leven6 januari 2000

Een nieuw hart en een Joods hart

Door J. M. D. de Heer
Diverse malen bezochten de deputaten voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten het land dat Abraham was beloofd. De mooiste contacten waren vaak de onverwachte ontmoetingen. Sinds 1 januari is J. J. de Jong algemeen secretaris van het deputaatschap, dat dit jaar vijf jaar bestaat. Eind maart gaat hij voor een eerste werkbezoek naar Israël. „Vanuit het Joodse volk komen vragen op. Aan de andere kant is er de kerkelijke opdracht. Daartussenin mag ik mijn werk gaan doen.”

Zijn verbondenheid met het Joodse volk dateert uit de kinderjaren. „Een opvoeding rond Gods Woord was doortrokken van de bijbelse geschiedenissen. In de jaren zeventig waren er in mijn omgeving bovendien verschillenden die Israël bezochten. Als tiener luisterde ik geboeid naar hun verhalen.”

Het uitbreken van de Jom Kippoer-oorlog, op Grote Verzoendag 1973, gaf wereldwijd een schokeffect. Johan de Jong herinnert zich het bericht nog goed. „We waren buiten aan het spelen toen vanuit het raam geroepen werd: Er is oorlog in Israël! En natuurlijk was je voor de Joden en tegen de Arabieren.”

Eerste signaal
De kerkelijke opdracht ten opzichte van Israël kreeg in de Gereformeerde Gemeenten in die tijd nog geen expliciete aandacht. Dat zou nog een jaar of tien duren. Een eerste signaal kwam in 1985, toen ds. R. Boogaard een opstel schreef over de toekomst van het Joodse volk. Het bracht een bezinning op gang, die acht jaar later de generale synode haalde. Nog weer twee jaar later werd het deputaatschap voor Israël opgericht. Ds. C. Sonnevelt, predikant in Veenendaal, is er secretaris van.

Ds. Sonnevelt, heeft Israël ook een plaats gekregen in uw preken?
„Als de tekst aanleiding geeft, probeer ik er aandacht voor te vragen. Zowel in Krimpen aan den IJssel als in Veenendaal hield ik een serie preken over Romeinen 9 tot 11. En met Kerst heb ik in een preek over de lofzang van Simeon erop gewezen dat de Heere, in Christus, het volk Israël nog tot heerlijkheid zal brengen.”

Meer aandacht dus dan toen u student was?
„Er zijn in de preken uit die tijd wel aanzetten te vinden, maar de betrokkenheid tot het Joodse volk is duidelijk groter geworden. Maart 1985 was een keerpunt, denk ik. Tijdens een verlof als zendingspredikant heb ik Israël bezocht. Dat gaf diepe indrukken over wat ik zag, maar ook een besef van de taak die er voor de kerk ligt. Ik had het gevoel er nog eens terug te keren.”

Extra stimulans
De Jong bezocht Israël vorig jaar. Hij gaf leiding aan een groep jongeren die hielp bij het opknappen van een staatsschool voor autistische kinderen, waar de gemeente van ds. Baruch Maoz diaconale hulp verleent. „Op een of andere manier voelde ik me thuis in Israël.”

Al eerder had hij kennisgemaakt met ds. Maoz. De Jong vertaalde zijn toespraak tijdens een Jeugdbond-conferentie over de toekomst van Israël, begin 1992. „Op de achtergrond stond nog altijd wat ds. Boogaard geschreven had. Maar nu stelde een Jood dezelfde zaken aan de orde. Dat was een extra stimulans om als kerk het werk onder het Joodse volk ter hand te nemen.”

Ds. Sonnevelt: „Jews need Christ, onderstreepte ds. Maoz. Joden hebben Christus nodig, je mag hen daarom het Woord niet onthouden.”

De Jong: „De klem waarmee hij deze boodschap bracht, liet me niet los.”

Een wonder
Ds. Sonnevelt vindt het een klein wonder dat het werk van het deputaatschap voor Israël vrij snel een hechte plaats kreeg binnen de Gereformeerde Gemeenten en dat het al spoedig kwam tot daadwerkelijke activiteiten onder het Joodse volk. „Een jaar of vijftien geleden startte het bezinningscomité Israël met radio-uitzendingen voor de EO. Het interkerkelijke comité organiseerde reizen, bracht publicaties uit, maar tot werk onder de Joden kwam het niet. Er was ook geen verankering in de kerk. En de gereformeerd vrijgemaakten lukte het slechts met moeite om hun stichting Evangelieverkondiging Israël kerkelijk onderdak te geven.”

Waarom lukte het in de Gereformeerde Gemeenten wel?
„Middellijkerwijs komt dat, denk ik, omdat er door het lezen van oudvaders altijd liefde tot het Joodse volk is geweest, waarop het deputaatschap kan terugvallen. Telkens weer treft me een uitspraak van ds. J. Fraanje. Het was een artikel in zijn gebed geworden om in het bijzonder te zuchten voor het Jodendom. Hij kon het niet verzwijgen, schreef hij. Ds. Fraanje worstelde daarmee in het gebed en riep uit: „O God, zijn er dan geen uitverkorenen meer in het Jodendom op aarde? Hebt U ze alleen en gans verworpen? O Heere, mijn Koning, ik grijp U aan om Uzelf.”

Ik denk dat het Joodse volk bij verschillende van Gods kinderen en knechten binnenkamerwerk heeft gegeven.”

De Jong: „Terugkijkend ontdek ik in mijn familiekring ook die onderstroom van liefde tot het Joodse volk. Maar tegelijkertijd zie je in het Westen een satanische haat opkomen die zorgde voor een massale vernietiging van Joden. Dat geeft een schok. Maar toen ds. Maoz, zelf een Jood, opriep om zijn volksgenoten het Evangelie niet te onthouden, brak bij mij het besef door dat we een kerkelijke opdracht hebben.”

Open deuren
In de achterliggende jaren gingen (in Antwerpen bijvoorbeeld) deuren dicht. Nog meer deuren gingen voor het deputaatschap open.

Ds. Sonnevelt: „De mooiste contacten waren vaak de onverwachte ontmoetingen. Tijdens de eerste studiereis als deputaat ontmoetten we ergens in Galilea een bekeerde Arabier. Elias Jubran, zo heette hij, sloeg Efeze 2:8 op: „Uit genade zijt gij zalig geworden.” Hij had niet voor de Heere gekozen, zei hij. De Heere had hem een nieuw hart gegeven. Én een Joods hart. Elias kreeg liefde tot het Joodse volk, vertelde hij.”

Sommige contacten, zegt ds. Sonnevelt, zijn uitsluitend vriendelijk. Andere keren is er een gesprek van hart tot hart. We spraken eens in Karmiël over de gelijkenis van het zaad. Na afloop van de samenkomst nodigde voorganger Marc Ashkenazi ons mee naar zijn huis. „Het is”, zei hij, „vaak moeilijk om goed te onderscheiden. Wij zien vaak voor geloof aan wat het niet is. Nodig is dat de Heilige Geest getuigenis geeft in het hart.”

In drie minuten vertelde de voorganger van de Russische baptistengemeente waar het in ons leven op aan komt. We wisten niet wat we hoorden. Ashkenazi was eerst charismatisch, vertelde hij. Als hij preekt, vertelde hij, zegt hij niet: Ik breng u de reformatorische leer. Ik preek vanuit de Schrift, en als de Heere daarin meekomt, dan worden de mensen reformatorisch in hun hart, al beseffen ze dat misschien niet zo.”

De deputaten waren opnieuw verrast toen bleek dat ds. Maoz, die ook van harte de gereformeerde leer aanhangt, Marc Ashkenazi niet eens kende. Ds. Sonnevelt: „Het is onze stille hoop dat we eraan kunnen bijdragen dat zulke voorgangers elkaar vinden. Misschien ontstaat er nog eens een soort verband van reformatorische Messiasbelijdende gemeenten.”

Misverstand
Het is juist door het leggen van contacten dat het werk van het deputaatschap zich uitbreidt, onderstreept ds. Sonnevelt. „Het is een misverstand als zouden we in Israël met onze belijdenisgeschriften zwaaien om zo het calvinisme over te planten. Tegelijkertijd, als de waarheid die Calvijn bracht –God is soeverein, de mens kan niets bijdragen aan zijn zaligheid– je lief is, kun en zul je daar niet van zwijgen.”

Die benadering vraagt heel wat van de nieuwe algemeen secretaris.
De Jong: „Het zal niet altijd gemakkelijk zijn. Je moet niet verder willen springen dan je polsstok lang is. Bovendien, je hoeft niet bij jezelf te blijven staan. Niet mijn verhaal, maar de boodschap van het Woord doet kracht. Ik bid dat de Heere woorden geeft die tot Zijn eer strekken. Dat geldt niet alleen in Israël, maar ook in je eigen gezin.”

Ds. Sonnevelt: „Maar ook wij als deputaten staan er telkens weer voor.”

Zak geld
Diaconaal werk is een wezenlijk onderdeel in het werk van het deputaatschap voor Israël. Maar diaconaal werk is iets anders dan het meenemen van een zak geld, zegt ds. Sonnevelt. „Het is de aard van een Nederlander om direct te vragen: Wat is hier nodig? Wat moet het kosten? „Rustig aan”, adviseerde een diaken van een Messiasbelijdende gemeente ons eens. Hij had ooit geld gekregen voor een diaconaal project dat daarna vergeten werd. Ook tijdens ons tweede bezoek sprak de diaken niet over projecten. De ontmoetingen waren voor hem belangrijker.”

De Jong: „Het was Wilhelmus à Brakel die schreef dat een christelijke levenswandel Joden tot jaloersheid kan brengen. Toen we vorig jaar met de groep jongeren de school voor autisten opknapten, werd ons gevraagd: „Waarom staat jullie hier in de hitte te verven?” Dan kun je uitleggen dat je je verbonden voelt met het hele Joodse volk.”

Ds. Sonnevelt: „Een van onze mooiste contacten is die met een gemeente in Golon. Nog nooit heeft de voorganger geld gevraagd, terwijl zijn leefomstandigheden ronduit pover zijn. Wel zei hij: Komt u weer terug om onderwijs te geven uit Gods Woord? Daar is een band gevallen, mag ik wel zeggen.”

Bijbelverspreiding
De werkwijze van het deputaatschap brengt met zich mee dat met een begroting van zo'n 3,5 ton een veelheid van contacten wordt onderhouden. Het deputaatschap besloot na zijn laatste Israëlreis nog een organisatie van een Messiasbelijdende Jood te steunen die alcoholisten opvangt.

Een groot deel van het budget gaat naar de „allerbelangrijkste doelstelling”, de verspreiding van Gods Woord, met name in de Hebreeuwse en Russische taal. Daarnaast zorgt de uitgave van een schriftelijke bijbelcursus, die zich in een afrondingsfase bevindt, voor een flinke kostenpost.

Nog een nieuwe ontwikkeling vormen de contacten met Messiasbelijdende voorgangers in Rusland, Oekraïne en Moldavië. Een studiereis van deputaat G. Roos en de vorige algemeen secretaris G. Moerdijk wees uit dat daar veel Messiasbelijdende gemeenten zijn, waarin allerlei wind van leer waait. Van het middenkader emigreren er talrijken naar Israël, zodat voorgangers vaak jong zijn. Daarom is er behoefte aan toerusting.

Ds. Ben Zvi
Onlangs werd ook de interkerkelijke stichting Steun Messiasbelijdende Joden opgericht. Ds. Sonnevelt: „Het deputaatschap nam kennis van dit initiatief om ds. Ben Zvi te helpen aan een lokaliteit die met name voor toeristen bedoeld is, maar waar ook plaats zal zijn voor zijn kleine gemeente. Zelf hebben we de behoefte ons werk in de eerste plaats te verankeren in de kerkelijke opdracht die vanuit de Schrift tot ons komt. We zijn daarom geen stichting of vriendenkring.”

Er zijn wel contacten geweest tussen de deputaten en ds. Ben Zvi, „maar we werken graag samen met mensen met wie we op één fundament staan. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we moeite hebben met een predikant die bijvoorbeeld ook kinderen aan het avondmaal toelaat. Sinds hij betrokken raakte bij de bijbelschool van voorganger Joseph Shulam, die sterk neigt naar het rabbijnse Jodendom, houden we ons hart vast.”

Duidelijkheid
De Jong ziet het als een uitdaging in de publiciteit van het deputaatschap nog meer duidelijkheid te scheppen in het projectenaanbod. Ook toerusting van de achterban blijft op de agenda staan. Voorlopig is er ook een flink stuk studie verbonden aan zijn nieuwe baan als algemeen secretaris. „Ik ben me aan het inlezen in rapporten van de deputaten. Dan doe ik wel eens een stapje terug en zeg verbaasd: Hoe kan het, zo veel ontwikkelingen.”