10 juni 2000

Scoren voor duizenden supporters

Door Mariska Wolters
„Uw zoon was weer geweldig!” Als leraar godsdienst en Nederlands M. J. den Ouden op maandagmorgen in de les verschijnt, zijn er leerlingen die de sportuitslagen van Excelsior beter kennen dan hij. Toch is zijn zoon beroepsvoetballer en tweede topscorer bij deze Rotterdamse voetbalclub. Geert zelf snapt de dubbelheid bij de jongeren niet zo goed. Volgens hem is het logisch dat topsport en de kerk niet samen kunnen gaan.

De naam zegt het al. Excelsior betekent steeds hoger en hoger. Het is duidelijk dat de voetbalclub kampioen wil worden. Koste wat het kost. „Je hebt als voetballer een ander doel voor ogen dan in de kerk”, vertelt Geert den Ouden. De 23-jarige jongen is profvoetballer. Zijn vader is leraar op het Wartburgcollege, locatie de Swaef in Rotterdam.

Vooral op zondag is het verschil tussen Geert en zijn ouders goed zichtbaar. De jongen vertrekt dan naar het voetbalveld, zijn ouders gaan naar de kerk. Geert: „Op die momenten heb ik zelf ook nog wel een raar gevoel vanbinnen.”

Opgegroeid in de Gereformeerde Gemeenten zei hij een jaar of twee geleden de kerk vaarwel. Het was in de periode dat hij gevraagd werd om bij Excelsior beroepsspeler te worden. „Het kwam als een complete verrassing, want zo hoog speelde ik niet. Toch besloot ik het te doen, om te kijken wat ik met voetbal zou kunnen bereiken.”

Kerk en voetbal gaan niet samen, is zijn mening. Geert trok daar verregaande consequenties uit. „Heb ik een moeilijke wedstrijd voor de boeg, dan doe ik ook niet even een schietgebedje”, vertelt hij. „Dat zou ik hypocriet vinden.”

Wel liet hij voor het eerste jaar in zijn contract zetten dat hij niet op zondag wilde spelen. „Omdat m'n ouders daar veel problemen mee hadden.” Inmiddels heeft Geert die bijkomende voorwaarde uit de overeenkomst gehaald. „Wil je hogerop, dan valt daar niet meer over te praten.”

Sportiviteit
Hoewel vader Den Ouden tijdens een sportdag op school ook wel eens het trainingspak aantrekt, heeft Geert de grootste portie sportiviteit waarschijnlijk van zijn moeder. Terwijl vader en zoon in gesprek zijn, komt zij opeens tussenbeide met een bijzonder verhaal. „In mijn jeugd was ik ook goed in sport. Dat klinkt misschien arrogant, maar vooral in tennissen, badmintonnen en turnen blonk ik uit. Ik werd lid van een club en als je ergens goed in bent, wil je hoger, hoger en hoger. Wat dat betreft kan ik me Geerts uitgangspunten heel goed voorstellen.

Alles zette ik aan de kant om maar steeds beter te kunnen worden. Ik deed uiteindelijk wedstrijden op behoorlijk niveau. Zelfs na ons trouwen ben ik ermee doorgegaan. Tot God me eruit heeft gehaald. Ik besefte duidelijk dat ik Hem nooit op de eerste plaats had staan.”

Hoewel zijn ouders het heel moeilijk hebben met de keuze van hun zoon, hebben ze Geert nog heel graag thuis. „We bidden altijd voor hem.” Toen vader Den Ouden enkele weken geleden op een bijeenkomst van de Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten voor zevenhonderd jongeren sprak, heeft hij gevraagd of zij ook voor zijn zoon wilden bidden. Geert: „Dat doet me wel wat, ja. Het betekent dat m'n vader echt het allerbeste met me voor heeft.”

Sportdagen
De bezwaren die zijn vader tegen het beroepsvoetbal heeft, zijn bij Geert bekend. Met sporten zelf heeft Den Ouden niet zoveel problemen. „Bewegen is goed voor jongeren. Misschien doen ze dat zelfs wel veel te weinig. Op school worden bij ons ook sportdagen georganiseerd en toen ik vroeger kampen leidde, zat daar ook vaak een zeskamp in.”

Het gevaar dat bij sporten om de hoek komt kijken, ziet Den Ouden vooral bij het sporten in clubverband. „Dan moet je aanwezig zijn, presteren. Het gaat dus niet alleen maar om ontspanning.” Geert springt daarop in. Volgens hem ligt dat aan jezelf, en aan je club. „Er zijn mannen die lid zijn van een club en best wel eens niet op komen dagen. Dan gaan ze naar de markt met hun vrouw.”

Zoiets zou in de topsport overigens nooit kunnen. „Ik had dit jaar even een mindere periode. Dan wordt direct naar allerlei privé-zaken gevraagd. Ze raadden me aan om vrijwilligerswerk dat ik voor m'n oude club doe, af te zeggen. Want voetbal gaat voor alles.”

Blessure
Dat veel sporters roofbouw op hun lichaam plegen, is bij beide mannen bekend. Geert: „Er zijn er die na een blessure veel te snel doorgaan met trainen. Dat hebben ze over voor het succes. Ik zou zoiets zelf geloof ik nooit doen. Gewoon de tijd voor genezing nemen. Maar dat zal niet altijd gemakkelijk zijn. Want je hebt in de topsport nu eenmaal niet tot je tachtigste de tijd.”

Geld speelt daarbij volgens Geert ook een rol. „Sport en commercie zijn moeilijk te scheiden. Als we voor een wedstrijd het veld op gaan, moeten we bijvoorbeeld wachten op het signaal van de televisie. Als de reclame is afgelopen, mogen wij beginnen.”

Den Ouden: „Sommige van mijn leerlingen denken dat je als topsporter direct tonnen per jaar verdient. Dan leg ik hen altijd uit dat je wat dat betreft net zo goed timmerman kan worden.” Geert: „In het begin is het betaalde voetbal echt geen vetpot. Je moet jezelf eerst bewijzen. Het is wel zo dat ik, nu ik er twee jaar zit, wat hogere eisen mag gaan stellen. Ik verwacht dat ik binnenkort meer dan mijn vader ga verdienen. Dat is wel een raar idee, ja.”

Geert heeft niet om het grote geld voor de voetbal gekozen. „Ik hou gewoon van het spel.” Hij vindt die bedragen eigenlijk absurd. Maar als er voor hem een paar miljoen gulden geboden zou worden, zouden zijn ogen ook gaan glimmen, vertelt hij. „Je accepteert dat omdat dat in dit wereldje gewoon is. Er gaat enorm veel geld in de voetbalwereld om. Omdat heel Nederland ervan lijkt te houden. Daarom is het voor bedrijven heel gunstig het voetbal te gaan sponsoren. En omdat spelers absoluut noodzakelijk zijn om het spel in gang te houden, verdienen zij enorme bedragen. Eerlijk gezegd probeer ik er zelf ook uit te halen wat eruit te halen valt.”

Billboard
Dat heel Nederland bol staat van voetbal, maakt ook dat de voetballers als goden vereerd worden. Geert: „Voetballers accepteren dat omdat daar enorm veel geld mee te verdienen valt. In Rotterdam hangt een metershoge billboard met een voetballer erop. Die gozer verdient daar heel wat mee. Ik doe zelf wel eens een opening van een of ander gebouw. Daar krijg je ook goed voor betaald.”

Hoewel Geert geregeld voor duizenden mensen speelt, is hij geen liefhebber van de sfeer in het stadion. „Ik ga er zelf ook niet zo vaak naar toe.” Hij kan zich flink ergeren aan het domme gegil van vele supporters. Geregeld wordt er volgens hem ook gescholden –vooral gericht tegen de scheidsrechter– en gevloekt. Zonder dat het publiek volgens hem enig benul heeft van hoe het spel verloopt. „Ze reageren alleen op wat ze op dat moment zien. Ik heb wel eens geroepen: „Doe nou eens gewoon, alsjeblieft.” Maar echt helpen doet dat niet. Het is voor mij onbegrijpelijk dat mensen die in het dagelijks leven keurige zakenlui zijn, zo om kunnen slaan zodra ze in het stadion zitten.

Laatst speelde ik een wedstrijd bij Nac in Breda. Supporters begonnen schunnige taal tegen de scheidsrechter uit te slaan. Dat vind ik echt verschrikkelijk. Het liefst zou ik er dan mee stoppen. Als mensen zo reageren, wil ik helemaal niet voor hen voetballen.”

Ook al kost het pa Den Ouden moeite, gaan kijken hoe zijn zoon het op het voetbalveld doet, kan hij niet. Het gaat tegen zijn geloofsovertuiging in. „Behalve sfeer gaat het in het stadion om het ene doel: de zegepraal. Paulus heeft het in enkele brieven soms ook over sport: atletiek en hardlopen. Men streed om een verderfelijke kroon, maar bij diegenen die de Heere vrezen gaat het om een onverderfelijke kroon, de kroon van de rechtvaardigheid, die de Heere aan Zijn kinderen zal geven.”

Geert accepteert dat zijn vader niet langs de kant van de lijn staat. Hij kan het zich zelfs goed voorstellen. „Er hangt zo'n sfeer in een stadion dat ik niet denk dat hij zich er thuis zal voelen.”