Gezondheid

Dr. Vogelaar betrokken bij ontwikkeling vitamine-C-test

„Goede voeding
begint in landbouw”

W. van Hengel
Onze huidige landbouwmethoden zijn volgens hem primitief economisch van aard en niet wetenschappelijk. De grond is vaak arm aan mineralen en spoorelementen, stoffen die voor onze gezondheid belangrijk zijn. Betere landbouwmethoden zijn nodig. We moeten naar een vorm van wetenschappelijke landbouw. Finland is daarvan een voorbeeld. Daar wordt aan de kunstmest inmiddels selenium toegevoegd.

Aan het woord is dr. E. F. Vogelaar. Vorige week was hij, als medeoprichter, betrokken bij de presentatie van de vitamine-C-test van Euro Health Lab in Lelystad.

Een vitamine-C-test voor de consument. Is dat wel nodig? Vogelaar hoeft er niet lang over na te denken. „Vitamine C wordt door veel mensen geslikt. En dat is maar goed ook, want ons lichaam is zelf niet in staat om vitamine C te maken. We krijgen het binnen via ons voedsel, verse groente, fruit, enzovoorts. Maar meestal niet in hoeveelheden die toereikend zijn voor een optimale gezondheid. Een recent onderzoek van TNO heeft uitgewezen dat veel Nederlanders een tekort hebben aan vitaminen en mineralen. Dat kan door tekorten in de voeding, afslanken, een verstoorde voedselopname in de darm, stress, roken, alcohol, zware sport, koorts en ziekte, medicamenten zoals antibiotica, corticosteroïden en pijnstillers. Ook tijdens de zwangerschap en borstvoeding is er een verhoogde behoefte”.

Als mensen extra vitamine C slikken, kan het goed zijn om te weten of je te veel of te weinig slikt. Met de test kun je daarachter komen. „Meten is weten”, zegt Vogelaar. De tester wordt geleverd bij twee strips met elk 15 capsules vitamine C in gebufferde vorm, gekoppeld aan een aantal mineralen, en is verkrijgbaar bij de drogist tegen een prijs van 25 gulden.

Vogelaar is biochemicus en heeft al een lange staat van dienst. Hij is werkzaam geweest bij het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB). Daarna was hij adjunct-directeur van de Stichting Artsen Laboratorium en vervolgens directeur bij de Trombosedienst Den Haag.

Vanaf 1982 is Vogelaar directeur van het Medisch Diagnostisch en Preventie Centrum (MDPC) in Utrecht en het onder hetzelfde dak gevestigde Europees Laboratorium voor Nutriënten (ELN). Het MDPC verricht gezondheidskeuringen op veertien locaties in Nederland. Het ELN doet onderzoek naar het niveau van vitaminen, mineralen en spoorelementen bij mensen. Sinds een jaar is hij ook betrokken bij Euro Health Lab, de organisatie die de vitamine-C-test op de markt brengt.

Vogelaar schreef zijn proefschrift bij het CLB. Het ging over een bepaald bloedeiwit, een zogeheten C1-esteraseremmer, die een rol speelt bij het angio-neurotisch oedeem. De eerste positieve resultaten bij patiënten die ermee behandeld werden, kwamen uit Griekenland.

Vogelaar wilde echter liever eiwitten ontwikkelen die een rol kunnen spelen bij vaker voorkomende aandoeningen zoals hart- en vaatziekten en kanker. Hij begon aan een studie in de medische literatuur. „Niet in buitenissige blaadjes, maar gewoon in de vooraanstaande tijdschriften. Toen ontdekte ik dat vitamine A hetzelfde effect had als de stofjes die ik wilde gaan ontwikkelen. Ik dacht: Waarom moet het zo duur en ingewikkeld als het ook kan met een simpel vitamientje? Het vormde de aanzet om me verder te verdiepen in het verband tussen voeding en kanker. Ik ontdekte bijvoorbeeld ook dat toevoeging van het spoorelement selenium de activiteit van het afweersysteem met een factor 30 kan doen toenemen. Dat leidde tot de stelling bij mijn proefschrift dat er veel meer onderzoek gedaan moet worden naar vitaminen, mineralen en spoorelementen en hun rol voor de gezondheid van de mens”.

Dokter Meinsma
„Het verband tussen voeding en kanker vond ik zo interessant, dat ik naar het Koningin Wilhelmina Fonds stapte. Daar ontmoette ik de toenmalige directeur, dokter Meinsma. Ik vertelde hem wat ik in de literatuur had gevonden. Hij vroeg me toen of ik afwist van dokter Moerman. Die kende ik niet. Uit wat Meinsma vertelde, bleek toen dat wat ik vond in de literatuur vrij aardig overeenkwam met wat Moerman beweerde”.

Meinsma wees u wel de richting, maar ging niet met u mee?
„Nee. Hij stuurde me ook nog naar een hoogleraar in Groningen. Dat gesprek stelde teleur. De man zei: Meneer Vogelaar, weet u wel dat kanker een zeer ernstige ziekte is? Hij gebruikte dat als excuus om niets te doen met de informatie die ik had. Ik weet nog dat die houding me zeer schokte”.

Vogelaar signaleert de laatste jaren overigens wel een verandering onder artsen. „De houding verandert. Men krijgt langzamerhand meer oog voor de waarde van voeding, vitaminen, mineralen en spoorelementen. Vroeger werd je als een „softy” beschouwd als je je bezighield met voeding. Dat was slechts een onderwerp voor halfwas wetenschappers. Aan het eind van de jaren '80 waren er inmiddels zo veel keiharde gegevens voorhanden over het belang van goede voeding ter voorkoming van ziekten, dat er niet meer aan viel te ontkomen. Voeding heeft een andere status gekregen. Universiteiten vinden het nu interessant om grote studies op te zetten waaraan duizenden mensen deelnemen en waarin gekeken wordt naar het belang van voedingsstoffen. Die ontwikkeling is niet meer te stuiten”.

Preventieve setting
Na zijn promotie gooide Vogelaar het roer om. Hij wilde liever gaan werken in de preventieve gezondheidszorg en zich richten op het voorkómen van ziekten door goede voeding en leefstijl. Na de start van het MDPC volgde het ELN, dat inmiddels nauw samenwerkt met het bedrijf Vitamin Diagnostics in de VS.

Beide bedrijven hebben een jarenlange ervaring opgebouwd. Vogelaar: „Ik wil niet opscheppen, maar Vitamin Diagnostics is het beste vitaminelab van de VS. De grootste laboratoria, bijvoorbeeld van het farmaceutische bedrijf SmithKlyneBeecham en de befaamde Mayo Clinic in Rochester, sturen monsters voor vitaminebepalingen naar ons toe.

In 1984 hadden we een bepaling ontwikkeld voor het meten van selenium in haren, nagels en bloed. Maar gek genoeg konden we geen verhoging meten in het haar en het bloed van controlepersonen die selenium van gerenommeerde merken innamen. We gingen zoeken naar de oorzaak. Ik sprak toen iemand op een congres in Noorwegen en die wees ons de weg: selenium wordt alleen in het lichaam opgenomen in de natuurlijke vorm als L-selenomethionine. We hebben toen een dubbelblinde proef gedaan om te kijken of het klopte en we konden vaststellen dat het waar was”.

U doet bij mensen al jaren bloed- en ander onderzoek naar vitaminen, mineralen en spoorelementen. Waar zitten de manco's bij de Nederlanders?
„Veel mensen hebben een tekort aan de mineralen magnesium, selenium, chroom en mangaan. Daarnaast vormt jodium ook een probleem. Jodium is heel belangrijk voor een goede werking van de schildklier, vooral bij (jonge) vrouwen. Gelukkig wordt er gewerkt aan voedingsmaatregelen om de jodiuminname te verhogen. Maar of dat voldoende is? Men gaat uit van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden (ADH's) van stoffen. Die ADH's zijn gebaseerd op het voorkómen van gebreksziekten. Ze stammen uit de Tweede Wereldoorlog, de tijd van de voedseltekorten. Ik zeg altijd: Ze zijn nodig voor een minimale gezondheid. Maar dat is wat anders dan optimale gezondheid. En je ziet nu ook dat onder voedingswetenschappers in de VS een discussie is losgebarsten over de juistheid van die ADH's. Er is een duidelijke opwaartse trend in hoeveelheden ingezet.

Dat wil overigens niet zeggen dat méér altijd beter is. Meer dan de optimale hoeveelheid van een stof is ook niet goed. Het is een soort curve, die stijgt naar een top en daarna weer daalt. Krijg je te weinig van een stof, dan zit je onder de top. Krijg je te veel, dan ga je over de top heen en kom je opnieuw in een dalende lijn. Waar het optimum ligt, verschilt per stof. Van vitamine C bijvoorbeeld ligt het optimum veel hoger dan van vitamine A.

Dan is er nog zoiets als de biologische individualiteit. De ene persoon heeft bijvoorbeeld maar 200 milligram van een stof per dag nodig en een ander 1000 milligram, vijf keer zoveel dus. En dan praat ik alleen nog maar over personen die niet ziek zijn. Bij ziekte kunnen de behoeften nog sterker verschillen.

Daarom kan een vitaminen-, mineralen- en spoorelementenanalyse zinvol zijn. Je kunt dan zien waar je staat”.

Is het verstandig om een multivitaminenpreparaat te gebruiken zonder dat je weet of je tekorten hebt en welke stoffen je precies mist?
„Het beste is om eerst je vitaminenniveaus te laten bepalen. Afhankelijk daarvan kun je samen met een (orthomoleculaire) arts kiezen voor een supplement. Op grond van de uitkomsten van onze analyses en in combinatie met de gegevens van een patiënt kunnen wij een interpretatieadvies geven, gericht op de klachten. Dat advies is individueel. Eenzelfde uitkomst kan per persoon, afhankelijk van het klachtenpatroon, leiden tot een ander advies. Allereerst geven we echter een voedingsaanbeveling. Dat is de basis. Zo nodig geven we daarnaast een advies om bepaalde vitaminen, mineralen, spoorelementen of andere stoffen in te nemen, met de dosering erbij.

Een eerste bepaling van bijvoorbeeld selenium kost bij ons 50 gulden. Voor elke volgende bepaling rekenen we 28 gulden. Kies je voor een beperkt basispakket van tien bepalingen, dan betaal je daarvoor 125 gulden. Het pakket is zo samengesteld dat het optimaal zinvol is. Een uitgebreider pakket komt op 195 gulden. Helaas vergoeden nog niet alle zorgverzekeraars dit onderzoek”.

Het doet me denken aan een agrariër die een bodemanalyse laat uitvoeren om te kijken hoe hij zijn mestgift optimaal kan samenstellen.
„Ja, alleen is de bemesting van de grond onvolledig. Men kijkt maar naar een paar stoffen en vergeet de rest. Dat leidt tot uitputting van de bodem. De producten die erop worden geteeld zijn dan ook arm aan bepaalde mineralen die voor onze gezondheid juist zo belangrijk zijn. In Finland is men nu overgegaan op toevoeging van selenium aan de kunstmest. Dat is een vorm van wetenschappelijke landbouw. De huidige landbouw is veel meer gericht op de economie, op rendabel werken en geld verdienen, en niet op de gezondheid van de mensen die de producten van die grond moeten eten. Ik noem dat primitief economische landbouw. Als er aan de mest meer mineralen en spoorelementen zouden worden toegevoegd, hadden mensen ook minder voedingssupplementen nodig. Ze zitten dan al in de groente, zoals het vroeger ook het geval was voordat we intensieve landbouwproductiemethoden gingen gebruiken. De biologische en de biologisch-dynamische landbouw zitten dicht bij dit ideaal. Er is echter één probleem: als de grond al arm is aan bepaalde stoffen, kun je wat je er vanaf haalt wel weer erin terugstoppen, maar daar wordt de grond niet rijker van. Je zult er van buitenaf essentiële stoffen aan toe moeten voegen.

De overheid roept wel dat we meer aan preventie moeten doen, maar als het om voeding en voedingsstoffen gaat, wordt er nauwelijks geld uitgetrokken voor het bewerkstelligen van verbeteringen. En voor preventie heb je relatief maar weinig geld nodig. Het vliegt er wel met bakken uit als het inmiddels te laat is. Wat je dan krijgt is crisisgeneeskunde. Aan de ene kant is die geneeskunde heel geavanceerd: men kan heel veel, maar aan de andere kant is ze ook heel primitief. Preventie is veel beter. Een voorbeeld: aangetoond is dat een optimaal niveau aan vitamine E hart- en vaatziekten helpt voorkomen. In de praktijk wordt zoiets echter niet omgezet in gericht beleid richting de consument. Alleen slimmeriken gaan met die feiten aan de slag. En dokters, niet te vergeten. Een groot deel van de Amerikaanse hartspecialisten slikt bijvoorbeeld vitamine E”.