Gezondheid

Pijn in de borsten (I)

Pijn in een of beide borsten kort voor de menstruatie is een veelvoorkomend verschijnsel. Zo'n 40 procent van alle jonge vrouwen heeft er last van. Angst voor borstkanker leidt nogal eens tot een bezoekje aan de huisarts. Pijn in de borst(en) is als symptoom echter ongewoon bij borstkanker, hoewel het nooit is uit te sluiten, aldus chirurg dr. J. A. Roukema en internist dr. C. van der Heul, die beiden werkzaam zijn in het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg.

Over de precieze oorzaak van de pijn is volgens beide artsen, ondanks veel onderzoek, maar weinig bekend. Sommigen gaan ervan uit, dat het drinken van koffie (met daarin de stof methylxantine) en een tekort aan essentiële vetzuren een oorzaak kan zijn van de klachten. Omdat het gaat om een ingewikkelde keten van chemische processen is er volgens Roukema en Van der Heul echter nog veel onopgehelderd.

Tijdens elke menstruele cyclus treden in de normale borst veranderingen op, onder meer onder invloed van wisselingen in de circulerende hormoonconcentraties van progesteron, oestradiol en prolactine. Zwelling van de borsten en een gespannen gevoel voorafgaand aan de menstruatie zijn normale verschijnselen die volgens beide artsen moeilijk als een „ziektebeeld” zijn te beschouwen.

Pijn in de borsten (II)

Een vrouw die zich bij haar huisarts vervoegt met klachten over pijn in de borsten, moet wel goed worden onderzocht en bij twijfel over het goedaardige karakter van de klachten worden doorverwezen naar een chirurg, aldus Roukema en Van der Heul. Nagegaan dient te worden of de pil, hormoonpreparaten tegen overgangsklachten of tamoxifen (een middel tegen borstkanker dat hormoonreceptoren in de tumorcellen blokkeert) worden geslikt. Ook dient onderzoek van de geslachtsorganen plaats te vinden, omdat pijn in de borsten een van de eerste tekenen kan zijn van hormoonproducerende tumoren in de eierstokken. Echografie van de borsten kan eveneens een waardevolle aanvulling zijn op het onderzoek. Röntgenonderzoek bij jonge vrouwen heeft weinig zin, omdat het dichte borstklierweefsel de betrouwbaarheid van de beelden aantast. Bij ouderen vrouwen is röntgenonderzoek van de borsten wel aan te bevelen.

Behandeling met medicijnen is volgens Roukema en Van der Heul slechts op zijn plaats als de pijnklachten de kwaliteit van leven in ernstige mate beïnvloeden. Chirurgische therapie, die af en toe volgens summiere mededelingen in de literatuur wordt uitgevoerd, is volgens hen niet aan te bevelen. De (psychische) gevolgen zijn ingrijpend en bovendien is verwijdering van de borsten geen garantie dat ook de pijn verdwijnt.

Ten slotte wijzen beide artsen op „het gunstige effect van teunisbloemolie, hoewel het geen medicament is”. Het gaat om bloemen uit het geslacht Oenothera, de primula's. Omdat de bloemen pas tegen de avond open gaan, spreken de Engelsen van de “Evening Primrose”. Teunisbloemolie vormt een natuurlijke bron van linoleenzuur, een essentieel vetzuur. Het remt de effecten van prolactine en verbetert de balans tussen verzadigde en meervoudig onverzadigde vetzuren in celmembranen, waardoor de gevoeligheid van celreceptoren voor hormonen afneemt.

In een commentaar op het „voortreffelijk overzicht” van Roukema en Van der Heul en de genoemde natuurlijke behandeling, wijst chirurg J. E. de Vries uit Dalfsen erop dat hij teunisbloemolie regelmatig als middel van eerste keus voorschrijft bij vrouwen met pijn in de borsten. Hij noemt het responspercentage evenwel gering. „Toch is het voor veel vrouwen een acceptabel middel wegens de geringe bijwerkingen en de natuurlijkheid”.

Teunisbloemolie is verkrijgbaar in de vorm van capsules bij de reformdrogisten. Er zijn goed gedocumenteerde onderzoeken mee gedaan. In Engeland is teunisbloemolie ook geregistreerd als geneesmiddel.

Bron: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 12/98 en 22/98.


Cuba-therapie

De Ziekenfondsraad heeft onlangs negatief geoordeeld over de zogeheten Cuba-therapie voor patiënten met de oogziekte retinitis pigmentosa. De werkzaamheid van deze behandeling zou niet bewezen zijn en mogelijk zelfs schade kunnen berokkenen. Daartegenover staan de getuigenissen van vele honderden (Nederlandse) patiënten die zeggen baat te hebben gehad bij de behandeling op Cuba door oogarts dr. Peláez en de zijnen.

Retinitis pigmentosa is een erfelijke aandoening van het netvlies die gepaard gaat met nachtblindheid, gezichtsvelduitval en verlies van gezichtsscherpte.

De Cuba-therapie bestaat uit een drie weken durende behandeling met dagelijkse elektrische stimulatie van hoofd, schouders en voeten, verrijking van het bloed met ozon en een operatie aan beide ogen. Een aantal patiënten kreeg ook nog medicijnen, waaronder bloedvatverwijders, bètacaroteen en multivitaminepreparaten.

Het beoordelen van de effectiviteit van de behandeling is moeilijk. Probleem is, dat wetenschappelijke gegevens over de Cuba-therapie vrijwel ontbreken.

Er is slechts één publicatie voorhanden, afkomstig van de oogarts E. L. Berson uit de Amerikaanse stad Boston. Samen met zijn medewerkers onderzocht hij in 1996 tien patiënten vóór en na hun gang naar Cuba. Zijn bevindingen tekende hij in 1996 op in het tijdschrift Archives Ophtalmology. Die waren niet bepaald positief. Hoewel alle patiënten subjectief een verbetering van hun gezichtsvermogen meldden, bleken objectief gemeten de gezichtsscherpte en het gezichtsveld niet te zijn verbeterd. Berson komt zelfs tot de slotsom dat de Cuba-therapie gemiddeld genomen het beloop van de ziekte slechts negatief beïnvloedt.

Tegen die conclusies kwam dr. Peláez in het geweer. In een ingezonden brief aan het blad Archives of Ophtalmology liet hij weinig van Bersons conclusies heel. De onderzochte groep patiënten zou veel te klein zijn en niet representatief voor de meest voorkomende gewone vorm van retinitis pigmentosa. Hij verweet Berson verder dat deze niet even met hem contact had opgenomen.

Uit Peláezs eigen onderzoeksgegevens over maar liefst 2000 gevallen –helaas niet gepubliceerd– blijkt dat ruim 90 procent van de patiënten na de behandeling stabiel blijft of zelfs verbetert, terwijl dat in een controlegroep 79 procent zou zijn. Slechts 9,2 procent van de behandelde patiënten verslechterde, terwijl dat percentage in de controlegroep op 21 procent lag.

Berson tikte terug met de mededeling dat Peláez wel degelijk op de hoogte was van zijn onderzoek. Over de door de Cubaanse oogarts gemelde schitterende resultaten, schrijft hij: „Wij hopen dat als dokter Peláez eindelijk zijn gegevens in een peer-reviewed tijdschrift publiceert (waarbij onafhankelijke wetenschappers de wetenschappelijke waarde van het artikel van tevoren toetsen – WvH), hij dat zal doen in de vorm van een gerandomiseerd (willekeurig – WvH), gecontroleerd en dubbelblind protocol (waarbij arts noch patiënt inzicht heeft in de behandeling – WvH)”.

In een reactie op deze briefwisseling schreef de Duitse oogarts H. Gerding in hetzelfde tijdschrift Archives of Opthalmology hoe hij bij een onderzoek naar de Cuba-therapie is gedwarsboomd door Peláez. Hij had de uitkomsten van de behandeling elektroretinografisch willen controleren. Hij kreeg echter nauwelijks vrijwilligers, omdat Peláez zijn patiënten had gewaarschuwd voor het onderzoek. Het zou het therapeutisch effect van zijn behandeling tenietdoen. Gerding beschrijft verder twee ex-patiënten van Peláez met ernstige bewegingsbeperking in de oogbol en met dubbelzien.

Gerding besluit zijn brief met de verzuchting dat Peláez nu al bijna tien jaar valse hoop wekt bij visueel en sociaal gehandicapte patiënten met retinitis pigmentosa. „Peláez maakt misbruik van die mensen zonder ooit enig wetenschappelijk bewijs te hebben geleverd voor de werkzaamheid van zijn therapie. Er is zelfs niet eens een theoretische onderbouwing voor. In mijn optiek tart de hele affaire iedere medisch-ethische overweging”.

Bron: Ned. tijdschrift voor Geneeskunde 23/98.