Gezondheid |
Astma en rokenAan astma bij kinderen wordt in medische kringen veel aandacht besteed. Daarbij krijgen ook risicofactoren als huisstof en blootstelling aan andere allergenen de nodige aandacht. Een andere belangrijke risicofactor, roken door de ouders, wordt echter nogal eens over het hoofd gezien, aldus dr. P. Brand, kinderarts in het Ziekenhuis De Weezenlanden in Zwolle. Hij beschrijft de gang van zaken bij een jongetje van zes jaar dat vanaf zijn tweede geregeld hoestte, vooral in de herfst en de winter. De hoest verergerde bij inspanning en tijdens koud en vochtig weer. Aanvankelijk had hij ook een piepende ademhaling, maar de laatste twee jaar was dat niet meer het geval. Echte astma-aanvallen met piepen en benauwdheid hadden zich overigens nooit voorgedaan. Ook had hij geen klachten van eczeem of hooikoorts. Het huis waarin het ventje woonde, was volgens de ouders vochtig. In alle kamers lag laagpolige vloerbedekking. Er waren geen huisdieren. Beide ouders rookten twee pakjes shag per week, naar hun eigen zeggen zo weinig mogelijk waar hun kind bij was. De vader had als kind bronchitis gehad. Verder waren er geen familieleden met astmatische klachten. Het jongetje kreeg enige tijd twee medicamenten van de huisarts (salbutamol per inhalator en budesonide). De medicatie was stopgezet omdat er geen verbetering optrad. Verder had hij diverse antibioticakuren gehad en verschillende hoestdranken gebruikt, allemaal zonder veel resultaat. Uiteindelijk volgde verwijzing naar de kinderarts. Algeheel lichamelijk en bloedonderzoek brachten geen bijzondere zaken aan het licht. Wel werd in het bloed een verhoogde waarde gevonden van immunoglobuline E, een bepaalde afweerstof. De diagnose werd gesteld op chronisch hoesten door blootstelling aan sigarettenrook. De ouders kregen het dringende advies het roken te staken in het belang van hun kind. Een halfjaar later kwam het jongetje terug voor controle. De ouders vertelden dat zij in huis niet meer rookten. De moeder was helemaal met roken gestopt, de vader rookte alleen nog op zijn werk. De klachten van het jongetje waren helemaal verdwenen en hij gebruikte sinds acht maanden geen medicijnen meer. (Bron: Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde, 15/98)
Bestraling op maat bij kankerBij het bestralen van tumoren of kankerweefsel wordt vaak ook gezond weefsel beschadigd. Plaatselijke radioactieve bestraling kan dit voorkomen. Daarvoor kunnen radioactieve deeltjes gebruikt worden die met transportmoleculen naar het zieke weefsel worden gestuurd. Marcel Grote Gansey verrichtte aan de Universiteit Twente onderzoek naar dergelijke transportmoleculen. Dat resulteerde in een proefschrift, waarop hij afgelopen donderdag promoveerde. Actinium-225 is een deeltje dat straling uitzendt die geschikt is voor medische toepassingen. Een belangrijke voorwaarde is dat dat deeltje goed wordt 'vastgehouden' door het transportmolecuul. Op die manier komt het actinium niet in ongebonden vorm vrij in het lichaam van de patiënt, en richt het geen schade aan op plaatsen waar dat niet gewenst is. Door het transportmolecuul te koppelen aan een zogenaamd tumorherkennend antilichaam, wordt het radioactieve deeltje aan de te bestrijden tumor gebonden. Daar zendt het deeltje straling uit, zodat alleen het kankerweefsel wordt bestraald. De transportmoleculen moeten oplosbaar zijn in bloed. Daarom was een groot deel van het onderzoek van Grote Gansey gericht op het ontwikkelen van in water oplosbare verbindingen, die tegelijk in staat moeten zijn om het actinium te binden én te koppelen met de antilichamen. De experimenten voor de binding met actinium werden uitgevoerd in instituten in Duitsland en Amerika. De koppelingen met antilichamen voerde Grote Gansey uit bij het farmaceutische bedrijf Organon NV in Oss. De onderzochte actinium-calix[4]areencomplexen lijken kansrijk als middel in de strijd tegen tumoren. De transportmoleculen houden het actinium goed vast, en de koppeling aan antilichamen verloopt succesvol. Ondanks het grote transportmolecuul dat eraan gekoppeld zit, herkennen de tumorcellen het antilichaam nog. Dierproeven hebben aangetoond dat bij het gebruik van lichaamseigen antilichamen geen afweerreactie van de patiënt optreedt. |