Gezondheid

Kritiek op Montignac-dieet

Anders dan de grote populariteit doet vermoeden, is het dieet van Montignac geen rationele aanpak van overgewicht. Wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt en het is de vraag of het dieet aan gewichtsvermindering op lange termijn kan bijdragen. Bovendien verhoogt het dieet op een ongunstige manier het vetpercentage in de voeding. Dat schrijven drie artsen (waarvan een in opleiding), werkzaam in het Diaconessenhuis Utrecht, in het jongste nummer van het Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde. De successen van het dieet die in de media worden vermeld, zijn volgens de artsen niet „objectiveerbaar”. Er zijn volgens hen wel een aantal verklaringen voor. Zo levert het dieet van Montignac ondanks „zijn afkeer van de calorieën” toch een vorm van energievermindering op. „Uit een analyse van de Consumentenbond blijkt dat de gesuggereerde menu's resulteren in een inname van 1800 kilocalorieën (kcal) per dag, terwijl de gemiddelde dagelijkse behoefte voor vrouwen 2140 kcal en voor mannen 2720 kcal per dag bedraagt”. Het relatief grote volume aan vezels verhoogt het gevoel van verzadiging. Ook het bewuster omgaan met voeding, zoals bij alle diëten het geval is, zal een belangrijke oorzaak van gewichtsafname zijn, aldus de Utrechtse artsen.

Zij wijzen er daarnaast op dat het Montignac-dieet een ongunstige invloed heeft op het vetpercentage in de voeding. Dat percentage ligt op 48 procent, waarvan de helft als verzadigd vet. Dat is volgens de artsen aanzienlijk meer dan de 30 procent (waarvan maximaal eenderde verzadigd), die in de “Richtlijnen voor goede voeding” wordt aanbevolen.

„Hoewel Montignac zelf een verminderde inname van verzadigd vet en cholesterol bepleit, is er bij het volgen van zijn dieetadviezen een ongunstig effect op het lipidenprofiel (het gehalte aan in het bloed opgeloste vetten – WvH) te verwachten. Uit het oogpunt van het risico op hart- en vaatziekten lijkt het dieet dus het ene kwaad (overgewicht – WvH) door het andere (te veel vet – WvH) te vervangen”, zo concludeert het medische trio uit het Utrechtse Diaconessenhuis.

Zij wijzen er ten slotte op dat voor een verantwoorde gewichtsvermindering een reductie van de energie-inname nog steeds de aangewezen weg is. En als het streefgewicht is bereikt, kan dit alleen worden gehandhaafd als men blijvend minder calorieën eet dan voorheen.

De route om verantwoord af te vallen loopt volgens de Utrechters in eerste instantie via een minimalisering van de verzadigde vetten (maximaal 10 procent van de totale energie-inname), aangezien hierdoor het lipidenprofiel in gunstige zin beïnvloed wordt. Maximaal 30 procent van de totale energie-inname mag uit vetten bestaan. Voor koolhydraten en eiwitten liggen die percentages op respectievelijk 55 en 15 procent. Daarnaast is voldoende lichaamsbeweging belangrijk.
Bron: Ned. tijdschrift voor Geneeskunde, nummer 5, 1998)


Beslismodellen voor behandeling hartinfarct (I)

De vraag op welke manier de kransslagaders van het hart open gehouden kunnen worden (reperfusie) bij patiënten met een hartinfarct, is het onderwerp waarop wiskundig ingenieur H. (Eric) Boersma (31) vandaag promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De promovendus woont in Dordrecht, waar hij belijdend lid is van de Gereformeerde Gemeente in Nederland.

Boersma ontwierp een aantal beslismodellen voor hartspecialisten, die thans niet alleen in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam Dijkzigt worden toegepast, maar ook in een aantal andere Rotterdamse ziekenhuizen en in het Medisch Centrum Alkmaar.

Het weer doorgankelijk maken van verstopte kransslagaders (reperfusie) bij patiënten met een zich ontwikkelend hartinfarct (de zogeheten thrombolysebehandeling) kan op drie manieren plaatsvinden: met de geneesmiddelen streptokinase of alteplase en door de dotterbehandeling (ptca). Aan deze drie mogelijkheden hangt een verschillend prijskaartje. De initiële kosten van een behandeling met streptokinase bedragen ongeveer 250 gulden, met alteplase ongeveer 1250 gulden en een dotterbehandeling kost al gauw 5000 gulden.

„Van elke duizend patiënten die binnen zes uur na het ontstaan van de klachten behandeld worden, is er sprake van een sterftereductie van 25 mensen vergeleken bij de groep die niet wordt behandeld. Daartegenover staat een geringe toename van het aantal hersenbloedingen (cva), om precies te zijn vier gevallen”, zegt Boersma.

Verder laat hij zien dat zowel de absolute als proportionele sterftereductie ten gevolge van de thrombolysebehandeling nog groter is wanneer binnen twee uur wordt behandeld.

Vanuit de literatuur beschrijft Boersma een sterftereductie van 50 procent wanneer binnen een uur na het ontstaan van de klachten wordt behandeld. „Om die reden is de prehospitale behandeling, dus thrombolyse toegepast in de ambulance, een belangrijke stap voorwaarts”. Wanneer binnen één tot drie uur wordt behandeld is de sterftereductie 30 procent. Wanneer de behandeling later dan drie uur na het ontstaan van de klachten begint, neemt de sterftevermindering successievelijk af.

Welke therapie moet worden toegepast teneinde de kosten op een zo eerlijk mogelijke manier te verdelen, baseert de wiskundige op de levensverwachting van de patiënt. „Natuurlijk voor zover wij dat met onze menselijke maatstaven kunnen berekenen”, zegt hij. Het gaat erom een zo eerlijk mogelijke schatting te maken van de effecten van de therapie (de thrombolysebehandeling).


Beslismodellen voor behandeling hartinfarct (II)

De levensverwachting van een patiënt met klachten die duiden op een hartinfarct baseert Boersma op een aantal basisrisico's, uitgedrukt in levensjaren. Deze basisrisico's worden onder andere bepaald door leeftijd, functioneren van de hartspier, de omvang van het infarct, het tijdverloop van de klachten en of iemand eerder een infarct heeft gehad. Met deze gegevens komt Boersma tot een beslisboom welke therapie moet worden toegepast.

De resultaten heeft hij nagemeten bij Rotterdamse patiënten met een hartinfarct. Van de Rotterdammers loopt 10 procent of weinig risico of komt te laat binnen (of een combinatie daarvan) om nog behandeld te worden. Van de stedelingen met een te verwachten levenswinst van één tot zes maanden krijgt 40 procent streptokinase; 40 procent krijgt alteplase. Zij hebben een levensverwachting van zes tot achttien maanden. Wie volgens het klinische beslismodel boven de achttien maanden uitkomt, krijgt een dotterbehandeling (ptca).

Boersma toont aan dat voor een alteplasebehandeling van de onderzochte groep in zijn totaliteit 30.000 gulden neergeteld moet worden per gewonnen levensjaar. Hij noemt dat een alleszins acceptabel bedrag. Bij een nierdialysebehandeling bijvoorbeeld is er sprake van ongeveer 60.000 gulden per gewonnen levensjaar.

Deze bevinding van Boersma is van belang in de discussie over de kosten-batenanalyse van de behandeling met streptokinase ten opzichte van het duurdere, maar ook betere, alteplase.