Leerkracht moet aangeven hoe leerling zich ontwikkelt
Niet langer cijfers in schoolrapportenRapportcijfers geven geen goed beeld. M. Noort pleit voor invoering van een ander beoordelingssysteem van leerlingen. Ouders moeten in het rapport kunnen lezen of hun zoon of dochter zich gemiddeld of boven het gemiddelde of beneden het gemiddelde ontwikkelt. Het eerste rapport van het nieuwe schooljaar wordt door juf Marleen serieus ingevuld. Kijk die Johan toch! Van een zes naar een acht gegaan en dat wel voor drie vakken. De juf aarzelt. Dat is toch eigenlijk wel erg veel. Daar zou die jongen alleen maar makkelijk van kunnen worden. Laat hem nog maar eens even zijn best doen. De achten worden snel ingekort tot een zeven plus. Dan kan de volgende keer blijken of Johan die cijfers wel echt verdiend heeft. En die plus geeft aan dat er in ieder geval een opwaartse beweging aanwezig is. Marleens volgende leerling heeft het er minder goed afgebracht. Voor lezen heeft deze leerling een vijfenhalf. Hoe Marleen daaraan komt? Doordat ze elke keer als Anneke hardop leest een indrukcijfer in haar lijst noteert. Gemiddeld wordt dat een vijfenhalf. Maar ja, als je weet hoe goed Anneke haar best doet en als je weet hoe teleurgesteld Anneke zal zijn bij een vijfenhalf. Marleen vult een zes min in. Dan is het toch nog net voldoende. Niet aangepakt Al in 1966 schreef prof. A. D. de Groot het geruchtmakende boekje Vijven en zessen. In dit boekje veegt hij de vloer aan met wat hij noemt de permanente selectie met rekbare maatstaven. Met die rekbare maatstaven bedoelt hij de schoolcijfers. Volgens De Groot, toenmalig hoogleraar in de methodologie van de gedragswetenschappen, is de wijze waarop in het onderwijs omgegaan wordt met cijfers als middel tot selectie van leerlingen het ernstigste en meest fundamentele euvel van ons onderwijssysteem. Bij de tiende druk in 1983 moet worden geconstateerd dat dit euvel in de afgelopen zeventien jaar niet noemenswaardig is aangepakt. Anno 2001 rijst de vraag of het onderwijsveld langzamerhand rijp begint te worden voor het volgen van de ontwikkeling die de leerling doormaakt zonder dat dit wordt vertaald in de beknoptheid van een enkel cijfer. Een aantal ontwikkelingen op een rij. Uit de voorbeelden in de inleiding blijkt dat bij het geven van cijfers steeds een belangrijk element meespeelt: iets is voldoende of onvoldoende. Dat bepaalt de selectie waar De Groot over spreekt. Je kunt verder, of je moet het over doen. Waar ligt de grens die dit cruciale verschil bepaalt? Die ligt en elk kind weet dat preciestussen de vijfenhalf en de zes min. Het verschil tussen tevreden zijn over je eigen werk (het is voldoende) of er over teleurgesteld zijn (het is onvoldoende) is welgeteld een kwartpunt. Of, wanneer we naar de prestatie kijken, één aarzeling meer in een zin tijdens het lezen, of één letter die vergeten werd bij schrijven, of één cijfer dat op de verkeerde plek staat (bij rekenen). Daardoor wordt ten slotte het predikaat voldoende bepaald. Sommige leerlingen, met name de leerlingen in het voortgezet onderwijs, weten daar feilloos mee om te gaan. We spreken dan van de calculerende leerling. Werken voor een zes. Zelfbeoordeling De vraag wat er eigenlijk wordt beoordeeld met een cijfer is een interessante. Wanneer een leerkracht het werk van de leerlingen nakijkt, heeft dat werk tot doel te bezien of het onderwijs dat gegeven werd wel is aangeslagen. Weet de leerling nu wat hij, volgens de doelstelling van de les, weten moet of moet er nog verder worden onderwezen? De leerkracht beoordeelt dus dagelijks het werk van de leerling. Maar vervolgens beoordeelt de leerkracht ook het werk van zichzelf. Als de leerling het werk dat hij moest maken immers niet snapt, heeft de juf het óf niet goed uitgelegd, óf heeft ze te moeilijk werk aan de leerling gegeven. Uit de voorbeelden aan het begin van dit artikel wordt duidelijk dat cijfers, met name cijfers lager dan zes min, niet alleen als een neutraal gegeven worden opgevat. Cijfers doen iets met jezelf. Een voldoende geeft je een goed gevoel, geeft je zin om weer verder te gaan. Een onvoldoende geeft een domper en beneemt je, zeker als het al de zoveelste is, de moed om verder te gaan. De vraag is of de juf dat ook zo voelt ten aanzien van haar eigen werk. In de Wet op het primair onderwijs staat de volgende zinsnede over rapporteren: het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van leerlingen aan hun ouders. Dan doen scholen dan ook. Leerkrachten bezoeken ouders, ze bellen ouders op, er gaan briefjes mee naar huis, er is een gesprekje bij het hek, soms wordt er gebruikgemaakt van een contactschrift. En er is het rapport. Drie keer per jaar krijgen ouders een rapport, al dan niet met ingekleurde balletjes en met korte schriftelijke opmerkingen, maar in ieder geval met cijfers. Omdat cijfers al zo'n lang leven in onderwijsland hebben dat iedereen weet wat ermee bedoeld wordt, waagt niemand het om eens na te denken over een rapport zonder cijfers. Inmiddels lijkt overigens het tij te keren. Dat komt doordat het onderwijs verandert. Scholen gaan zich steeds meer richten op de verschillen die er tussen kinderen zijn. Daardoor passen leerkrachten de leerstof aan het niveau van de leerling aan. Wie meer kan, doet meer, en wie langer doet over het leren, krijgt minder tegelijk aangeboden. De oude manier van becijferen werkt dan niet meer. De ene leerling maakt eenvoudiger stof dan de andere. Die leerstof is zo geselecteerd dat de leerling in staat moet zijn een voldoende te halen. Het cijfer is dus, bij voldoende inspanning, altijd boven de zes. Daarbij krijgt de een meer uitleg dan de ander. Het wordt steeds duidelijker dat de ene acht de andere niet is. Scholen proberen dit in eerste instantie op te lossen door een merkteken bij een cijfer te zetten. Een acht met een sterretje is iets anders dan een acht zonder. Daarmee haal je echter onderuit wat juist de bedoeling is van het aanpassen van de leerstof, namelijk elke leerling het idee te geven dat hij in staat is de volgende stap aan te kunnen. Zodat hij moed houdt in zijn werk. Opa vraagt immers wat dat sterretje op het rapport betekent? En als moe dan zegt dat Jan makkelijker werk krijgt, zijn er weinig opa's die Jan een pluim kunnen geven zonder zuur bijsmaakje. Geen cijfers Hoe moet het dan? Ouders moeten toch, zoals de wet aangeeft, op de hoogte gebracht worden van de vorderingen? Daarover ontstaan langzamerhand ideeën. Daarbij wordt de wettekst letterlijk genomen. Het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van leerlingen aan hun ouders. Daar staat dus niet dat de school drie keer per jaar een rapport moet geven. Net zomin als er staat dat in een rapport cijfers moeten staan. Het kan heel anders. Waarbij het goede uit het verleden uiteraard bewaard moet blijven. Mijn voorstel is als volgt: de school gaat door met het tussentijds informeren via gesprekken, briefjes en dergelijke. Maar het rapport wordt grondig gewijzigd. Mijn overtuiging is dat het in principe voor ouders genoeg is om inzicht te hebben in een aantal constateringen. Bijvoorbeeld ten aanzien van het vak rekenen: of het kind zich gemiddeld ontwikkelt, bovengemiddeld (krijgt extra werk) of langzamer dan gemiddeld (krijgt extra onderwijs). Zodoende komt de inspanning van de school ook beter in het gezicht. Een grafische weergave, bijvoorbeeld in de vorm van een groeilijn, verduidelijkt deze omschrijvingen. Het gesprek op school illustreert vervolgens hoe het dan zit. Thuis merkt de ouder wel of Jan het naar zijn zin heeft op school. Want dat is de grondvoorwaarde voor een goed lerende leerling. De auteur is als schoolbegeleider verbonden aan het Begeleidingscentrum Gereformeerd Schoolonderwijs (BGS). |