Forum27 oktober 2001

Hervormingsdag

Door G. Roos
Bijbelse teksten over een 'vreemde' gerechtigheid klinken de komende dagen van veel kansels. De herontdekking van Luther bevat een jaarlijks terugkerende bekoring. Kernachtige schriftgedeelten staan in het middelpunt van speciale Reformatieavonden. En wie zou het nut ervan durven betwisten? Toch moet ons bijblijven dat uiterlijk vertoon niet strookt met de geest van de Wittenberger.

Zelf bracht Luther naar voren hoe hij kennismaakte met de gerechtigheid van de Allerhoogste. „Wie kon die God liefhebben, Die vertoornt, oordeelt en verdoemt? Dat duurde tot ik eindelijk door de leiding des Heiligen Geestes het woord van de profeet Habakuk wat nauwkeuriger heb overwogen... Zoals ik vroeger dat woordje gerechtigheid werkelijk haatte, zo begon ik het nu als mijn allerdierbaarst en troostvolst woord dierbaar en hoog te achten, en diezelfde plaats in Paulus was mij in waarheid de ware poort van het paradijs.”

De hervormer vond in Christus vrede. En later heeft hij de dwaasheid van de prediking geprezen toen hij zei: „Dat is juist de heerlijkheid en het sieraad van Koning Jezus Christus, dat Hij een onmachtig, veracht woord laat horen, dat door de gehele wereld veroordeeld en met voeten getreden wordt; maar niemand kan zalig worden, tenzij hij daaraan gelooft en het voor machtiger houdt dan alle kracht der wereld.” Zulke taal verdraagt geen letterknechterij of 'roemen' in iets leegs. Luther verstond het woord van Augustinus: „Geroepen heiligen zijn niet te houden voor dezulken, die geroepen zijn, omdat zij heilig waren, maar voor dezulken, die daardoor geheiligd zijn, dat zij geroepen worden.”

Wie dat woord van de ook heden nog zo veelzeggende kerkvader enigermate verstaat, schopt het niet ver. Die staat onder het Woord –dat gaat altijd voorop– en binnen de daardoor bepaalde grenzen onder zijn medemens. Zoals Calvijn het heeft uitgedragen: „Er is niemand in de kerk van Christus zo arm, die niet tot onze bevordering iets zou kunnen bijdragen.” Chrysostomos zei: „Vele brandende fakkels te zamen geven een helder schijnsel; zo is het ook bij de gelovigen. Want als wij verstrooid van elkander alleen staan, worden wij spoedig moedeloos; zien wij echter elkander en gaan wij verenigd met elkander, dan verkrijgen wij bijzondere vertroosting.”

Eerzucht en geldingsdrang verhinderen zulk zich laten dienen door Gods gaven in de ander. Zoals Calvijn verwoordde: „Wij worden door de hoogmoed verhinderd zulke vruchten van verschillende zijden te verzamelen.” En dat is actueel. Voelen wij ons juist met hervormingsdag geen waardige nazaten van de Reformatie? Wij zijn immers gelovig! Wij leven alleen van genade! Uit de drie sola's! Wij leven immers door een vreemde gerechtigheid! Is het waar?

„Zo de kennis der godheid niet alle mensen op onvernietigbare wijze in het hart ware geschreven, zou de afgoderij niet zijn uitgevonden”, zegt Luther. Dat spoort met Calvijns gedachte dat het verstand van de mens een werkplaats is waar voortdurend afgoden worden vervaardigd. Er is sprake van een ingeschapen, natuurlijke kennis van God. Met zulke kennis komen we op hervormingsdag een heel eind. Luisteren, lezen, zingen: dat is sfeervol en het geeft wat emotie. Bijbelteksten citeren en instemmend knikken bij de woorden dat Jezus de enige Zaligmaker is. Het is allemaal mooi. Maar die uitwendige kennis is niet genoeg.

Die uitwendige kennis leidt er misschien toe om twee heren te dienen. Niet slechts de wereld, maar ook God. Tot een volledige overgave, het kruisdragen en verdrukking lijden in de totale overgave na een volkomen failliet komt het echter niet met slechts woorden. Wie echter zijn leven verliest en het vindt bij de ander, stemt in met Craig Bartholomew: „Het is een ketterij om te zeggen dat alleen priesters en pastoors fulltime in dienst van Christus zijn.” Voor iedere christen geldt dat hij bereid moet zijn tot de levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande. Dat is doorgaans niet zo eenvoudig en snel voor elkaar.

Nicolaas Beets heeft onder 'echte' calvinisten niet veel gezag. Maar ook zulke mensen kunnen opmerkelijke dingen zeggen. „Het Evangelie van Christus is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, slechts die gelooft, al wie gelooft. Wij zeggen niet, die slechts gelooft, want te geloven is geen geringe zaak en moet zich krachtig en in veel bewijzen.”

„Het geloof is het nieuwe levensbeginsel, dat God de zondaar inplant, en door en uit dat levensbeginsel leeft hij”, zo schreef ooit de bekeerde Jood Isaac da Costa. Juist bij de herdenking van de hervorming is het goed te vragen of wij meer hebben dan woorden. Het nieuwe levensbeginsel? Door God ingeplant?

Predikanten en 'oefenaars' citeren dezer dagen heel wat bijbelteksten. Net als bij het al weer naderend kerstfeest. Over de liefde van God. Of over zijn straffende, wrekende gerechtigheid. Waar ze willen vermanen. Na een grote klaagzang. Als religieuze afsluiting. Maar in hoeverre houdt iemand –laat ieder bij zijn eigen ik beginnen– zichzelf buiten schot. Voor anderen weten wij wel hoe ze zich moeten gedragen. Maar wie kan zeggen dat hij zelf niet tekort schiet?

Er wordt veel gelogen in het citeren van Gods Woord. Bij herdenkingsplechtigheden. Tijdens de christelijke feesten en hoogtijdagen. Want vaak schijnt het dat de gedaante van godzaligheid genoeg is. Het gaat echter om de kracht. Dynamiet. Die komt ooit in het leven van iemand die hervormd, gereformeerd, vernieuwd wordt in zijn binnenste openbaar in een ommekeer van 180 graden. Niet met wat onbestemde emotie, maar met de van diep weg opkomende liefdevraag: Wat wil God dat ik doen zal.

Zo was het ook met Luther. Hij stond op de rijksdag: Hier sta ik. Ik kan niet anders.