Niet meer stellen van waarheidsvraag heeft dramatische gevolgen
Christelijk geloof geen geneesmiddeltjeEen bisschop die met een imam de bijbel voor de koran ruilt hoe moeten we daartegen aankijken? Het niet stellen van de vraag naar waarheid heeft dramatische gevolgen, schrijft dr. Jürgen Burkhardt Klautke. In gesprekken met moslims moet duidelijk gezegd worden dat God in de Bijbel gesproken heeft, en dus niet in de Koran, stelt hij. Zoals bekend ruikt men in onze liberale maatschappij dadelijk fundamentalisme of zelfs totalitarisme, als iemand de bewering poneert dat dit of dat waar is. Feitelijk zou heden ten dage een werkelijk mondige, verlichte burger zo iets niet doen. Dat hoort niet. Deze trend heeft intussen zo'n geestelijke invloed verkregen, dat veelvuldig de theologie (de theologische opleidingen) en ook de gemeente zich daaraan hebben aangepast althans: deze trend niet (meer) beslist weerspreken. Het niet stellen van de vraag naar waarheid heeft echter dramatische gevolgen. Aan de hand van drie willekeurig gekozen voorbeelden kan dat duidelijk worden gemaakt. Als we kijken naar het beeld dat de volkskerk in Duitsland te zien geeft ik spreek hier dus van de staat, waaruit ik kom dan wordt dat wat hier gebeurt, op de zogenaamd Evangelische Kirchentagen (congressen van de Duitse Evangelische Kerk) duidelijk. Postmodern betekent hier: Alles is geoorloofd anything goes. Een congres biedt vandaag 2000 evenementen. En u kunt rustig ervan uitgaan: voor elk wat wils. Alleen: De vraag naar waarheid wordt niet gesteld. Ze mag niet gesteld worden. De boodschap luidt: Alles is mogelijk, alles is geoorloofd. Geneesmiddel Een tweede voorbeeld. Wat moet men ervan zeggen, wanneer publiekelijk een bisschop met een imam bijbel en koran ruilt? Men noemt zoiets tegenwoordig dialoog tussen religies. Bij de man op straat komt één ding aan het licht: Het maakt niet uit of men christen of mohammedaan is, of helemaal niets. Ik herinner me, in de derde plaats, een interview, dat op de Duitse tv werd uitgezonden. Daar had een leidinggevende kerkelijke vertegenwoordigster de kans gehad voor een miljoenenpubliek de boodschap van het Evangelie te verkondigen. Maar wat hoort men vervolgens? Wanneer het een atheïst goed gaat en hij voelt zich goed, dan is het immers goed. Christendom wordt hier een geneesmiddel, een therapeuticum, een middel tot verbetering van de psychische bevindelijkheid. De vraag, of je ervoor voelt christen te zijn, wordt het enige criterium voor de christelijke waarheid (als je dat nog een criterium van de waarheid wilt noemen). De vraag naar de waarheid wordt niet meer substantieel-inhoudelijk gesteld, dus bijvoorbeeld zoals we het in de uitspraken van de Apostolische Geloofsbelijdenis tegenkomen: Heeft God, de Almachtige, de wereld geschapen of is die door een oerknal plus veel tijd ontstaan? Is Christus werkelijk opgestaan, of is de opstanding van Christus slechts de mijmerij van een gechoqueerde oergemeente? Komt Christus werkelijk terug, om de doden en de levenden te oordelen of is dat een mythologisch taalspelletje? Het afzien van het stellen van de vraag naar de waarheid heeft naar mijn waarneming verwoestende gevolgen voor de gemeente. Wanneer in de gemeenten van God de vraag naar de waarheid niet meer serieus wordt gesteld, dan zou het kunnen zijn dat het christendom in evenementen van entertainment uiteen valt. Het was de Amerikaanse filosoof Whitehead, die reeds tientallen jaren geleden het gevaar heeft zien aankomen. Hij zag dat het christendom zich in een hogere vorm van geklets en gezelligheid zou kunnen oplossen en vervolgens zou kunnen vervluchtigen. Laten we eens onthouden: Een groot gedeelte van de theologen heeft intussen een functioneel waarheidsbegrip geaccepteerd en verinnerlijkt, ja verdedigt dit offensief. Als wij mannen opleiden tot (be)dienaren van Gods Woord, worden wij tegenwoordig met dit functionalisme functionele waarheidsbegrip geconfronteerd. Opvoeding Niet alleen de theologie is door het prijsgeven van de waarheidsvraag ten gunste van een functionalisme in een crisis geraakt. Ook de vraag met het oog op welk doel men jonge mensen vormen moet, is alles behalve duidelijk. Sinds de Renaissance, op zijn laatst sinds het tijdperk van de Verlichting in de achttiende eeuw, spande men zich in om in de pedagogische wetenschap twee rode draden met elkaar te verbinden. Deze blijken bij nuchtere beschouwing met elkaar in tegenspraak te zijn. Bij het onderwijs en bij de vermaning in Bijbelse zin gaat het om gehoorzaamheid tegenover de geboden van God. Bij de tucht denken we aan straffen. Op deze manier handelt God met Zijn volk: God geeft Zijn volk de wet, en door de profeten vermaant Hij het, bij Zijn geboden te blijven. Als het volk weigert, dan tuchtigt Hij het, opdat op deze manier tenminste aan een rest redding ten deel valt. Daarnaast staat de traditie die stamt uit het Hellenisme. Deze traditie oriënteert zich op het begrip paideia. Het gaat bij de paideia om de vorming van de zedelijk autonome en op velerlei gebied deugdzaam gevormde mens. Deze mens behoort vanuit zichzelf het goede en schone voort te brengen. Het is duidelijk dat een opvoedingstheorie die een zelfstandig mens-zijn wil funderen dus de mens uit de greep van God probeert los te rukken de basis van Gods Woord verlaten heeft, en dus niet overeenstemt met een christelijk wereldbeeld. Nieuwe mens Interessant is nu, dat de pedagogiek van de Verlichting bij dit antieke begrip van paideia aansluiting heeft gezocht en dat zij met de pretentie is opgetreden om de nieuwe mens zelf te maken. De voorlopig laatste poging een nieuwe mens te scheppen, hebben we in de revolutie van 1968 gezien. Het ging erom, een type mens te creeëren, die pacifistisch, op emancipatie gericht en feministisch (androgyn) is. Herbert Marcuse verkondigde dat de rijkdom van de industriële maatschappij de mensen eindelijk uit de dwang van de productie zou ontslaan. Vreedzame, tedere, in broederlijkheid verenigde mensen zouden ontstaan. Voor de school en iedere soort van opleidingsinstituut die zich bij deze filosofie aansloot, betekende dit dat de jonge mens opgevoed moest worden tot mondigheid en emancipatie, in staat om kritisch te denken. Op deze wijze, zo was de verwachting, zou hij politiek, sociaal en ecologisch in hoge mate gemotiveerd worden. Dit program is intussen mislukt. Het was een politica van de Groenen, die reeds enige jaren geleden vaststelde: Wij hebben ons opvoedingsdoel niet bereikt. In plaats van een mondige, sociaal en ecologisch, politiek in hoge mate gemotiveerde jeugd heeft onze opvoeding een soort opgeleverd, die voor het merendeel egocentrisch, op consumptie gericht en in het ergste geval gewelddadig is en vijandig ten opzichte van vreemdelingen. Na dit mislukken heeft de pedagogiek het antwoord op de vraag verloren, tot welk doel zij de mens behoort te vormen. Wat is eigenlijk het leven, waarvoor de mens gevormd moet worden? In dit vacuüm penetreren tegenwoordig categorieën uit de economie, die de kwaliteit van de opleiding van een jong mens aan het criterium van zijn bruikbaarheid, zijn nuttigheid, meten. Objectief Het is ontegenzeggelijk, dat waarheid ook iets met functionaliteit te maken heeft. Maar tegenwoordig zal men beslister dan ooit moeten benadrukken, dat het bijbelse waarheidsbegrip zich niet tot functionaliteit laat reduceren. Het christendom put zich niet uit in de verbetering van de pscyho-sociale bevindelijkheid bijvoorbeeld meer esthetische liturgie, noch is het een instrument om het leven aan te kunnen. Het gaat haar in geen geval in de eerste plaats om sociale verbeteringen, om de verwijdering van de ellende in de wereld of om de realisatie van de mensenrechten. Omdat andere wereldbeschouwingen en instelllingen voor deze in geen geval onbelangrijke dingen eerder geschikt zijn, is een christendom, dat het alleen nog om zulke dingen gaat, in feite dood. De Bijbel daarentegen doet de pretentie gelden, objectieve waarheden te verkondigen. Ik herinner aan de uitspraken van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Wanneer het echter in het christendom om objectieve waarheid gaat, zal men de trend kritisch het hoofd moeten bieden, waarbij de preken in de gemeente steeds korter, steeds vrijblijvender en onderhoudender geprestenteerd worden. Koran Ook met aanhangers van de Islam zal men in gesprekken er niet onderuit kunnen, te belijden dat God in de Bijbel gesproken heeft. Dat de Bijbel de waarheid, het Woord van God is, en dus niet de Koran. Wanneer tegenwoordig in de gemeente van God, die immers overeenkomstig 1 Tim. 3:15 pijler en fundament van de waarheid is, helemaal niet meer of nauwelijks nog de vraag naar de waarheid gesteld wordt, laat staan beantwoord wordt, dan behoorden wij eerder het advies van Paulus voor zulke gevallen te volgen en volgens het devies te leven: Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij! Een kerk, die herders accepteert, die de waarheidsvraag in het geheel niet meer stellen, heeft nu werkelijk geen wolven nodig om kapot te gaan. Dit soort herders klaren dit wel alleen. We zullen dus, ook in een opleidings- of opvoedingssituatie, steeds weer daarop moeten wijzen dat in de Bijbel waarheid iets met objectiviteit en feitelijkheid te doen heeft. Studenten aan een theologische opleiding moeten erop voorbereid worden, dat ze wanneer ze met de pretentie optreden de waarheid uit de Bijbel te verkondigen, vandaag de dag bij hun luisteraars met verzet moeten rekenen. De auteur is hoogleraar Ethiek aan de Akademie für Reformatorische Theologie te Marburg. Een uitgebreide versie van deze bijdrage werd begin vorige maand uitgesproken bij de opening van het studiejaar van de Reformatorische Hogeschool Zwolle. |