Schriftkritiek heeft grote bres in het gereformeerde front geslagen
Echte vrijheid bestaat alleen in onderwerpingVrijheid van exegese, daar gaat het uiteindelijk om, schreef ds. B. J. van der Graaf vorige week in onderstaand artikel. Volgens L. M. P. Scholten geeft alleen de volstrekte onderwerping aan de Goddelijke openbaring de exegese echte vrijheid. Als voorbeeld van wat hij bedoelde met zijn aanprijzen van de vruchten van de nieuwere bijbelwetenschap, wijst ds. B. J. van der Graaf op de angelsaksische wereld en noemt hij Leon Morris' verklaring van Johannes. Wat dat betreft kan ik hem de hand geven. Deze commentarenreeks had ik onder meer op het oog toen ik in Standvastig schreef dat in Amerika de situatie in de theologie totaal anders is dan hier. Maar tegelijk zit ik wel met een vraag. Want in zijn referaat bekende Van der Graaf dat kennisname van de resultaten van de nieuwere bijbelwetenschap voor hem soms heel angstig geweest was, als gedachten waar je zo mee vertrouwd was ondersteboven worden gekegeld. Ik kan met geen mogelijkheid bedenken hoe hij van dit boek angstig kan zijn geworden. En Morris kan toch geen reden zijn om in de Nederlandse situatie de nieuwere bijbelwetenschap zo aan te prijzen! Ds. Van der Graaf stelde dat die soms doorsloeg in felle Schriftkritiek, maar dat dat spoor zo langzamerhand doodloopt. Wat is de bedoeling van de toevoeging van het woord felle ook weer in zijn artikel hierboven? Maar het klopt niet wat ds. Van der Graaf schrijft. De Schriftkritiek (fel of niet) heeft de laatste halve eeuw een grote bres in het breed-gereformeerde front geslagen (Van Bruggen in het RD van 20 september). En dat proces gaat door. Ds. Van der Graaf wil daar niet voor aangezien worden. Prachtig, maar wat zou het fijn geweest zijn, wanneer hij mijn zorgen en die van zeer veel anderen, dat heb ik na de verschijning van Standvastig wel gemerkt zou hebben gedeeld. In plaats daarvan schrijft hij wat spottend over mijn kruistocht tegen de in zijn ogen oprukkende Schriftkritiek. Het valt in de ogen van ds. Van der Graaf blijkbaar nogal mee. Van Bruggen De situatie wordt beter getypeerd door prof. dr. J. van Bruggen. Deze is bepaald geen aanhanger van de GBS. Hij werkt zelfs mee aan de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Toch weet hij dat hij in zijn vakgebied, het Nieuwe Testament, in Nederland een eenling is. Bij zijn recente afscheid als hoogleraar werd hij in het Nederlands Dagblad (15 september) getypeerd als iemand die steeds tegen de stroom moest oproeien. Het merendeel van de nieuwtestamentici in Nederland laat hem in alle vriendelijkheid links liggen. Ik citeer: Van Bruggen heeft bewust voor een minderheidspositie gekozen, zegt zijn Leidse collega prof. dr. H. J. de Jonge. Hij illustreert dit met Van Bruggens pogingen om de evangeliën met elkaar te laten harmoniseren waar ze tegenstrijdig lijken. De meeste nieuwtestamentici hebben daar totaal geen boodschap aan. Zij gaan er bij voorbaat vanuit dat de evangeliën geen historisch betrouwbare verslagen bieden en het resultaat zijn van redactionele bewerkingen die een fase in de theologische gedachtevorming weergeven. Tegenstrijdigheden horen er gewoon bij in deze opvatting. Zelf zegt Van Bruggen het jammer te vinden dat ook onder orthodox-gereformeerden het tij soms keert. De durf om alleen te staan mis ik de laatste tien jaar een beetje. Mensen proberen in het gevlei te komen bij wetenschappers met wie ze het uiteindelijk nooit eens kunnen worden. Zó is de situatie in de bijbelwetenschap in Nederland. Ds. Van der Graaf bedrijft struisvogelpolitiek als hij daar geen oog voor heeft en de producten van de nieuwere bijbeluitleg zolang de Schriftkritiek maar niet fel is aanprijst. Luther Nu wil ik hem het volle pond geven. Het is hem te doen om de vrijheid van de exegese. Hij ziet zich in de lijn van Maarten Luther, die zich met wat hij in de Bijbel ontdekt had ook niet liet inpakken door de Roomse Kerk en haar traditie. In die lijn eindigt hij zijn artikel op niet bepaald vriendelijke wijze. Hij heeft Standvastig dan wel heel slecht gelezen. Ik heb daarin niet alleen de oprukkende Schriftkritiek gesignaleerd, maar ook duidelijk aangegeven waar de grenzen liggen van de bijbelwetenschap. Daarbij heb ik nergens geschreven over de traditie. Ik heb nadrukkelijk alleen gesteld dat een bijbelwetenschapper in zijn arbeid gebonden is aan het getuigenis van de Schrift aangaande zichzelf. Een paar voorbeelden om duidelijk te maken wat ik onder de vrijheid van exegese versta. Het is onder ons gebruikelijk om te zeggen dat de brief aan de Hebreën door Paulus geschreven is. Dat komt ook omdat dat in de Statenvertaling boven de brief staat. Boven, niet erin. Dan behoort het tot de vrijheid van exegese er anders over te denken. Het behoort niet tot die vrijheid om Paulus' auteurschap van Efeze of Kolossenzen te betwijfelen, want dat staat wel duidelijk in de Bijbel, net zo min als het geoorloofd is van een Deutero-Jesaja te spreken. Het behoort tot de vrijheid van de exegese om te veronderstellen dat leerlingen van Johannes wellicht een aandeel hebben gehad in de redactie van dat Evangelie. Het behoort niet tot de vrijheid van de exegese om te stellen dat de eerste achttien verzen niet van Johannes kunnen zijn, omdat die eenvoudige Galilese visser Christus onmogelijk als de eeuwige Logos, een begrip uit de Helleense filosofie, had kunnen omschrijven. Menselijke factor Ds. Van der Graaf wekt de indruk alsof nu pas de menselijke factor in het ontstaan van de Bijbel is ontdekt. Maar wie bij het Woord Gods leefde, wist dat allang. Bijbelschrijvers zijn met hun gaven en talenten ingeschakeld. Amos is Jesaja niet en Jakobus is Paulus niet. Daar waren ook verschillen in omstandigheden en in de behoeften van de eerste lezers. Dat mag onderzocht worden. Maar met dat alles waren zij Gods instrumenten en wat zij schreven is Zijn openbaring. Houdt de exegeet zich bezig met Goddelijke openbaring? Of met een bundel menselijke getuigenissen omtrent die openbaring? Op enkele uitzonderingen na is de bijbelwetenschap, althans in ons land, ervan overtuigd geraakt dat de (misschien feilloze) openbaring in elk geval tot ons gekomen is in een voluit menselijk en dus feilbaar gebeuren van mensen die hebben gereageerd op wat zij als openbaring hebben ervaren en die dat hebben doorgegeven en geredigeerd. Die ontstaansgang te reconstrueren en aan de hand daarvan de scope van het schriftgedeelte te laten zien, lijkt althans het voornaamste doel van de bijbelwetenschap. De door de historisch-kritische wetenschap bewerktuigde rede probeert zich zelfstandig toegang te verschaffen tot de waarheid van het geloof. Dat lijkt vrijheid van exegese, maar dat is het allerminst, omdat het strijdt met het karakter van Goddelijke openbaring, die de menselijke rede ver te boven gaat. Pas de volstrekte onderwerping aan de Goddelijke openbaring geeft de exegese echte vrijheid. Met deze onderwerping is elke vorm van kritisch onderzoek ter toetsing en verifiëring van de gestalte waarin die openbaring tot ons gekomen is, in strijd. Pas dan is er vrijheid van exegese, wanneer de ruimte vrij is om een botsing tussen geloof en kritisch rationalisme te kunnen herleiden tot een botsing tussen de door de zonde verminkte kennis van de kleine mens en het gezag van de hoge God. De auteur is directeur van de Gereformeerde Bijbelstichting. |