Forum 6 september 2001

Leiders

Al voordat premier Kok officieel had aangekondigd dat hij na de verkiezingen van volgend jaar niet meer beschikbaar zou zijn als leider van zijn partij en van een volgend kabinet, barstte de discussie over zijn opvolging los. Wie moet straks leiding geven aan een nieuwe regering? Aan welke vereisten moet zo iemand voldoen? Welke ideeën moet hij hebben? Kan iemand leiding geven wanneer hij al enigszins politiek beschadigd is?

De discussie reikt verder dan de grootste regeringspartij van dit moment. Ze raakt één van de grootste problemen waar het CDA mee worstelt. Ze komt naar voren in de discussie rond een figuur die naar voren wordt geschoven rond de nieuwe partij Leefbaar Nederland. Ze speelde ook bij het samengaan van RPF en GPV tot de ChristenUnie. Wie wordt de leider? Wie bepaalt het gezicht van zijn partij? En daarachter de vraag: Wie is de leider, die de kiezers herkennen en aan wie zij hun vertrouwen geven?

De hele discussie verraadt vaak het gebrek aan mensen die eruit springen, die het in zich hebben om leiding te geven. Dat geldt niet alleen in de Nederlandse politiek. Wie kun je nog rekenen onder de echte leiders? Een leider gaat voor en zijn volk volgt hem, vertrouwt hem, laat zich door hem leiden. De geschiedenis kent daar indrukwekkende voorbeelden van.

Tobben wij in de kerken –van welke denominatie ook– niet met hetzelfde probleem? Ook onder ons ontbreken de leiders. Door omstandigheden stond ik vorige week op de kansel van de Grote Kerk in Leeuwarden. Daar heeft Johannes Bogerman gepreekt, de man die vooral bekend is geworden als voorzitter van de Nationale Synode van Dordrecht 1618-1619. Dat was een man die leiding kon geven temidden van de niet geringe verwarring in het kerkelijke leven van die tijd. Toen ik op die kansel stond dacht ik: „Hoe zou die man in onze tijd leiding hebben gegeven nu de belijdenis van de kerk, en vooral ook de Dordtse Leerregels, zo onder vuur ligt.”

Op diezelfde preekstoel heeft 'vader' Brakel het Woord bediend, de man van de ”Redelijke Godsdienst”, die vooral geestelijke leiding gaf. Ik dacht: „Hoe zou hij zich in onze dagen hebben opgesteld nu zovelen geestelijk in verwarring worden gebracht.”

Wat van de kerken geldt, geldt ook van veel plaatselijke gemeenten. Een oudere generatie, die inmiddels voor een groot deel gestorven is, kon een nieuwe dominee nog vertellen van ouderlingen, vaak hele eenvoudige broeders, die een groot geestelijk gezag hadden in de gemeente waarin zij dienen mochten, en aan wier leiding de gemeente zich graag onderwierp. Vergis ik mij, wanneer ik zeg, dat zulke figuren ons maar al te veel ontbreken?

Hoe komt dat? Is dat een probleem van onze samenleving, van onze tijd? Heeft het te maken met de crisis van het gezag waarmee wij al zo lang te maken hebben? Het is immers niet iets van de laatste jaren alleen. Een oom die allang overleden is, haalde nog wel eens een dominee aan, die zei: „Vroeger hadden we in Nederland Piet Hein, Jan de Witt en de Ruijter; nu hebben wij alleen nog Albert Heijn, Simon de Wit en de Gruijter.” De man bedoelde: In plaats van de leiders van vroeger hebben wij vandaag alleen nog maar kruideniers (met excuses aan onze middenstanders!).

Zou het ook een geestelijk probleem kunnen zijn? Echte leiders zijn niet erop uit om te heersen, om winst te maken, om eer te behalen en een naam te krijgen. Echte leiders vertonen de gestalte van de grote Koning, Die Herder is en gezegd heeft: „Ik ben in uw midden als Eén Die dient.” Geen leiders die zichzelf een naam proberen te maken, maar die de Naam groot maken van Hem, van Wie zij zijn en in Wiens dienst zij staan.

Dat ligt ons mensen van nature niet, ongeacht de partij of kerk waartoe wij behoren. Wij willen wel graag leider zijn en juist daardoor zijn wij het niet. Iemand die echt leiding kan geven, is daartoe gevormd, geslepen als een instrument dat door de grote Koning ter hand en zo in Zijn dienst genomen wordt. Daar kun je geen eer mee inleggen naar wereldse maatstaven. Instrumenten in de hand van de Heere worden met een herinnering aan de genezing van de blinde door Jezus wel eens genoemd: slijk aan Zijn heilige vingers. Daar kun je zelf niet groot mee worden. Maar die modder werd in Zijn handen wel het middel om een blinde de ogen te openen.

Nu wij aan een nieuw werkseizoen beginnen in de kerk en daarbuiten, past ons het gebed om zulke instrumenten, door de Heere geslepen en ter hand genomen. Van zulke mensen gaat wat uit. Dienstbaar gemaakt aan de Heere, zijn zij aller dienaar. Bent u en ben jij beschikbaar?

Ds. J. Westerink, christelijk gereformeerd predikant in Utrecht