Forum 21 augustus 2001

In de toekomst rest niets anders dan het zwakke beroep op gewetensbezwaren

Euthanasie blijft verpleegkundigen knellen

De euthanasiewet is dit voorjaar na een lang debat aangenomen. Volgens mr. Marianne Daverschot zijn de problemen voor verpleegkundigen echter nog niet opgelost. Hun rest straks waarschijnlijk niets anders dan een beroep op gewetensbezwaren als zij niet aan euthanasie willen meewerken.

Op 10 april is in de Eerste Kamer het wetsvoorstel ”Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding” aangenomen. Zoals bekend blijft euthanasie –ik beperk mij in dit artikel hiertoe– in principe strafbaar, maar een arts die euthanasie uitvoert is niet langer strafbaar als hij zich houdt aan bepaalde zorgvuldigheidseisen. De arts moet de euthanasietoepassing melden. Een regionale toetsingscommissie beoordeelt vervolgens of de arts inderdaad zorgvuldig heeft gehandeld, zo niet, dan start het openbaar ministerie alsnog een strafrechtelijk onderzoek.

Verandert er nu ook iets voor verpleegkundigen (hiervoor kan ook verzorgenden gelezen worden) nu de euthanasiewet er is? Strikt juridisch gezien niet.

Een verpleegkundige met principiële bezwaren tegen euthanasie kan erop blijven wijzen dat euthanasie in principe strafbaar is en dat men haar daarom niet kan verplichten eraan mee te werken. Daarnaast kan zij een beroep doen op haar gewetensbezwaren.

Euthanasie uitvoeren is en blijft voorbehouden aan een arts. Een arts mag de uitvoering van euthanasie niet delegeren aan iemand die geen arts is. Voert een verpleegkundige euthanasie uit, bijvoorbeeld door middel van het geven van een injectie of het inbrengen van een infuus, ook al is dit in opdracht van een arts, dan is zij strafbaar.

Dat dit delegatieverbod overigens in de praktijk niet altijd strikt nageleefd wordt is in de debatten in de Eerste Kamer merkwaardigerwijs nauwelijks aan de orde gesteld. Terwijl iemand die enigszins ingevoerd is in de ziekenhuispraktijk kan weten dat de zogenaamde indirecte euthanasie, dat wil zeggen het toepassen van euthanasie via een infuus met snel oplopende doseringen euthanatica door artsen geheel aan verpleegkundigen wordt overgelaten.

Meewerken
Verpleegkundigen mogen euthanasie dus niet uitvoeren, maar mogen ze wel hun medewerking geven? Strafrechtelijk gezien in principe niet. Het beperkt meewerken aan euthanasie, zoals het infuus klaarzetten of de injectiespuit klaarleggen is medeplichtigheid aan euthanasie en strafbaar. Gaat een verpleegkundige het infuus of de injectiespuit ook vullen met het euthanaticum dan zou men zelfs kunnen spreken van medeplegen, dus mede-uitvoerder zijn en ook dat is strafbaar. Maar de meewerkende verpleegkundige gaat vrijuit als de arts zich houdt aan de zorgvuldigheidseisen en dus straffeloos handelt. Een verpleegkundige die meewerkt loopt wel strafrechtelijke risico's, want zekerheid dat de arts straffeloos handelt heeft zij pas achteraf. Zo staat het ervoor, althans in theorie.

Wel voorbereiden
Echter, minister Borst (VWS) en Minister Korthals (Justitie) bleken deze juridische benadering van bereidwillige verpleegkundigen kennelijk te strak te vinden. Beiden trachtten in het laatste debat in de Eerste Kamer de kritische politici en daarmee ook de verpleegkundige beroepsgroepen, verenigd in de AVVV, tevreden te stellen met hun eigen juridische oplossing.

In de eerste plaats stelde minister Borst dat verpleegkundigen voorbereidende handelingen, zoals het klaarzetten van een infuus, wel mogen uitvoeren. Maar het inspuiten van een euthanaticum in het infuus of het opzuigen van het euthanaticum in de injectiespuit mag absoluut niet, dat moet de arts doen, want dat zijn uitvoeringshandelingen. Voor dokters met twee linkerhanden heeft de minister de volgende oplossing: verpleegkundigen mogen voor deze artsen genoemde uitvoeringshandelingen wel uitvoeren, maar dan onder hun direct toezicht. De arts is in dat geval daarvoor geheel verantwoordelijk en aansprakelijk. Kennelijk wil de minister het onderscheid tussen voorbereiding en uitvoering niet heel strak hanteren.

Naar mijn mening haalt minister Borst hier de verouderde zogenaamde ”verlengde arm-constructie” te voorschijn om de medewerking aan euthanasie door verpleegkundigen te kunnen rechtvaardigen. Met deze constructie wordt bedoeld dat een verpleegkundige die een medische handeling in opdracht van een arts uitvoert, dit niet als zelfstandige professional doet, maar als ware zij een (technisch) verlengstuk van de arts.

Zo wil minister Borst kennelijk een verpleegkundige het euthanaticum in het infuus laten spuiten of opzuigen. Maar verpleegkundigen hebben in het recente verleden er juist voor gestreden om deze verouderde opvatting af te schaffen. Dit is gerealiseerd door de invoering van de Wet beroepen individuele gezondheidszorg (BIG). Verpleegkundigen hebben nu een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid als het gaat om het uitvoeren van opdrachten van de arts voor medische handelingen. Zij zijn geen (technisch) verlengstuk meer van zijn verantwoordelijkheid, maar toetsen zelf of zij als professional een bepaalde opgedragen handeling voor hun rekening en verantwoording kunnen nemen. Vervolgens kunnen zij op de uitvoering ook zelfstandig worden aangesproken. Geldt dit al voor medische handelingen zonder dat levensbeëindiging beoogd wordt, dan geldt dit toch des te meer nu het om assistentie bij levensbeëindigend handelen gaat!

Onlogisch onderscheid
Minister Korthals bleek in het debat op dezelfde lijn als minister Borst te zitten, maar hij voegde er nog iets nieuws aan toe. Nadat hij benadrukt had dat euthanasie „geen normaal medisch handelen” is en verpleegkundigen geen uitvoeringshandelingen in het kader van euthanasie mogen toepassen, stelde hij het volgende. Voorbereidende handelingen voor euthanasie, zoals het klaarleggen van een infuus, vallen wel binnen „de normale verpleegkundige beroepsuitoefening.”

Minister Korthals maakt dus onderscheid tussen de uitvoering en de voorbereiding van euthanasie. Het ene is niet normaal, het andere normaal verpleegkundig handelen. Maar dit onderscheid is onlogisch omdat voorbereiding en uitvoering immers één geheel vormen en één doel dienen: het realiseren van euthanasie. Bij geen enkele verpleegkundige verrichting worden handeling en doel gescheiden. Elke verpleegkundige verrichting wordt ook geëvalueerd op ondermeer doeltreffendheid en zorgvuldigheid (kwaliteitsmeting). Bovendien kan het enkele feit dat de verpleegkundige in opdracht van de arts handelt, toch niet betekenen dat haar handelen –waardoor het leven van de patiënt beëindigd kan worden– opeens normaal verpleegkundig handelen wordt?

Ook minister Korthals doet het voorkomen alsof het bij de voorbereiding van euthanasie door verpleegkundigen gaat om louter technisch handelen, dat geheel valt onder de verantwoordelijkheid van de euthanasietoepassende arts. Ook minister Korthals gebruikt de verlengde arm van de arts om de medewerking van de verpleegkundige aan euthanasie een juridische basis te geven. Kennelijk bestaat er huiver bij de bewindslieden om meewerkende verpleegkundigen die zelfstandige rechtspositie te geven die zij wel hebben bij normaal medisch handelen. De reden daarvoor laat zich raden.

Voor verpleegkundigen die willen meewerken aan euthanasie, als mogelijk sluitstuk van een terminale begeleiding, lijkt mij deze benadering moeilijk te accepteren. Zij zullen erop staan dat hun medewerking gezien wordt als hun eigen zelfstandige professionele keuze en verantwoordelijkheid, die uiteraard wel straffeloos gerealiseerd moet kunnen worden. Maar voor straf behoeven verpleegkundigen als het gaat om voorbereidingshandelingen niet beducht te zijn, ook niet als de euthanasietoepassing achteraf onzorgvuldig zou blijken te zijn, aldus minister Korthals.

Verpleegkundigen die principiële bezwaren hebben tegen medewerking aan euthanasie zullen eveneens de visie van de ministers afwijzen, maar vooral omdat de voorbereiding als normaal verpleegkundig handelen beschouwd wordt. Als deze visie algemeen geaccepteerd gaat worden, kunnen zij niet meer wijzen op de mogelijke strafbaarheid van dit handelen. Hun rest dan niets anders dan het (zwakkere, want individuele) beroep op gewetensbezwaren. Tevens lopen zij het risico dat de druk op hen om mee te doen aan dit 'normale werk' toeneemt.

Betrokken
De Werkgroep Ethiek, Recht, Verpleging en Verzorging (WERVV, Febe en HCF) heeft minister Borst hierop geattendeerd en verzocht om herziening van het standpunt ten aanzien van het voorbereidend handelen door verpleegkundigen. Tevens heeft de WERVV verzocht om betrokken te worden bij de totstandkoming van het door de ministers aangekondigde landelijke euthanasieprotocol nu er wettelijk niets is geregeld. De WERVV heeft dit verzoek vergezeld doen gaan van een voorstel voor de belangrijkste regelingen.

In een schriftelijke reactie van minister Borst op het schrijven van de WERVV werd niet op de vraag om herziening van hun standpunt ingegaan. Wel werd positief gereageerd op de vraag om betrokken te mogen worden bij de ontwikkeling van het protocol. De minister heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg benaderd om de beroepsgroepen voor verpleegkundigen en de KNMG uit te nodigen om deze protocollen te ontwikkelen. Bovendien zijn de voorgestelde regelingen voor het protocol door het ministerie van VWS aan de Inspectie toegezonden.

De auteur is juridisch adviseur van het Juridisch Adviesbureau Gezondheidszorg in Zwolle en secretaris externe zaken van de Werkgroep Ethiek, Recht, Verpleging en Verzorging (WERVV).