Forum14 augustus 2001

Christelijke vakbeweging
met open vizier in debat

In het SER-rapport ”De winst van waarden” klinkt een stuk christelijk-sociaal denken door, schreven P. I. W. Oudenaarden en E. J. Slootweg afgelopen zaterdag op deze pagina. De christelijke bedrijfsethiek en vakbeweging moeten aan de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen meedoen, reageert dr. ir. R. A. Jongeneel, maar zich niet vooraf het goed recht op hun eigen uitgangspunt laten ontnemen.

In mijn eerdere bijdrage op deze pagina (27 juli) ben ik ingegaan op de bewering van oud-hoogleraar bedrijfsethiek H. L. van Luijk dat er nauwelijks een specifiek christelijke bijdrage te vinden is in de huidige discussie over verantwoord ondernemen. Kort samengevat kwam mijn reactie neer op een pleidooi voor een eigen christelijke ethiek, die uitgewerkt moet worden naar het terrein van het ondernemen. Want, zo beweerde ik, het gaat in de economie maar niet om middelmatige zaken. Ik heb ook proberen aan te geven dat een christelijke bedrijfsethiek meer is dan een pleidooi voor een algemeen basisfatsoen. Elke ethiek wordt uiteindelijk gedragen door een levensbeschouwing. Voor de christelijke ethiek is dit het geloof in God als Schepper en Verlosser en de aanvaarding van de Bijbel als Gods geopenbaarde wil. Dit betekent niet alleen dat een christenethicus put uit een andere inspiratiebron dan zijn seculiere collegae, maar eveneens dat hij op een aantal punten ook tot andere resultaten komt.

De heren Oudenaarden en Slootweg, beiden werkzaam bij het CNV, gingen afgelopen zaterdag in op de slotopmerkingen die ik in mijn bijdrage maak over het SER-rapport 00/11 ”De winst van waarden”. Het CNV heeft zich daar sterk voor gemaakt en daarin klinkt toch een stuk christelijk-sociaal denken door, ook al ontbreekt een hoofdstuk ”bijbelse verantwoording”. Moet je daar niet gewoon tevreden mee zijn? Het gaat toch om het resultaat?

Al eerder heb ik aangegeven een stuk waardering voor het SER-rapport te hebben. Met name daar waar het de eenzijdige aandeelhoudersdominantie ter discussie stelt. Ik draag de christelijke arbeidsbeweging een warm hart toe, en waardeer ook hun bijdrage op dit punt. Ik begrijp ook dat die belangenbehartiging vraagt dat er regelmatig coalities met anderen worden gesloten en dat het creëren van voldoende draagvlak van belang is. Overigens zie ik niet in waarom je dan altijd als incognito-christen zou moeten opereren.

Anders dan Oudenaarden en Slootweg vermoeden, betreffen mijn kritische opmerkingen over het SER-rapport niet zozeer het ontbreken van een preambule waarin een ”christelijke verantwoording” zou worden gegeven. De kritiek is meer inhoudelijk, dat wil zeggen, meer gericht op de resultaten dan op de verantwoording. Ter illustratie enkele punten.

Verwarrend
Het SER-rapport lijkt met maatschappelijk verantwoord ondernemen te bedoelen: zowel het op een verantwoorde wijze je hoofdactiviteit uitvoeren (iets ondernemen, iets produceren, iets verkopen) als het verrichten van allerlei nevenactiviteiten door bedrijven die niets met hun eigenlijk business te maken hebben. Ik vind dit verwarrend en onzuiver. Het verraadt een gebrek aan zicht op de roeping van de onderneming. Natuurlijk kan het leuk zijn als een onderneming bij gebrek aan wiskundedocenten een wiskundig geschoold personeelslid op het plaatselijk lyceum gratis een paar uur wiskunde laat verzorgen. Maar dat is niet haar taak. Ik vind het daarom onjuist om in dit opzicht van een maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming te spreken. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt zo een modieus maar weinig zinvol containerbegrip. Een sterkere doorwerking van de christelijke visie op de onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden zou mij welkom zijn geweest.

De onderneming zelf wordt in het SER-rapport als een coalitie van belangen gezien. Het positieve daarbij vind ik dat expliciet wordt afgerekend met het alleenrecht van de aandeelhouder als belanghebbende. Een zwak punt is dat de onderneming wordt gedetermineerd als een verzameling van belanghebbenden –de stakeholders– die allen op de een of andere manier aan hun trekken moeten komen. Het rapport maakt duidelijk dat naast de aandeelhouder ook de werknemers hun plek moeten krijgen. Maar, zo vraag ik me af, wie bepaalt welke rol welk belang speelt? Hangt dat ervan af wie de grootste mond heeft? Wie het best georganiseerd is? Of wie er in slaagt consumenten en politiek het handigst te manipuleren? Gaat het in de ethiek echter niet meer om ”recht doen” en het ”ieder het zijne geven”? Ik zou zeggen van wel. Maar dat vereist dan een verdere bezinning op de aard van de onderling verschillende relaties die de onderneming met de stakeholders heeft en op de specifieke verantwoordelijkheden die dit met zich mee brengt dan het rapport biedt.

Eigen normen
In het SER-rapport onderscheidt men al snel drie betrokkenen of stakeholders, de drie P's: het financieel-economische (profit, aandeelhouder), het sociale (people, werknemers) en het ecologische (planet, het milieu). Kennelijk zijn deze drie ingegeven door de maatschappelijke realiteiten van de laatste jaren. Minder uit de verf komt de plek van de klanten of afnemers in het geheel. En is er niet ook zoiets als een culturele verantwoordelijkheid van de onderneming? Wat te denken aan de invoering van nieuwe producten die een grote impact op het leven van mensen hebben?

Een ander nadeel van het coalitiemodel is dat men de gemeenschapskant van de onderneming onderbelicht laat. Het gaat immers in sterke mate om een coalitie van conflicterende belangen, met de ondernemer als ”evenwichtskunstenaar”. De onderneming wordt dan geïnterpreteerd vanuit een conflictmodel, waar dan gelukkig met enig kunst- en vliegwerk zakelijke oplossingen voor kunnen worden gevonden. Ethiek dreigt dan belangenethiek te worden. Ik zou juist willen pleiten voor de onderneming als een eigen sociale structuur met een eigen vorm van bestaan en die een eigen bestemming heeft. Het is onjuist de onderneming te verstaan vanuit de optelsom van deelbelangen, waarbij afhankelijk van de conjunctuur dan de balans nu eens zus ligt en dan weer zo. Bij die eigenheid van de onderneming hoort ook de erkenning van een voor de onderneming geldende eigen normativiteit.

Actie
Door kerken en tal van andere maatschappelijke organisaties, waaronder de vakbeweging, is nog niet zo lang geleden actie gevoerd tegen de 24-uurseconomie. Dat maakte nog eens duidelijk dat er algemene spelregels nodig zijn om de economie 'op haar plek' te houden. Helaas valt van brede zorg over de vereconomisering van de samenleving niets terug te vinden in ”De winst van waarden”. Vanuit de christelijke ethiek bezien is er een nauwe relatie tussen verantwoord ondernemen en de daarbij behorende economische orde.

Oudenaarden en Slootweg wijzen er terecht op dat een christelijke bedrijfsethiek niet alleen iets is dat geldt voor christenondernemers. De christelijke bedrijfsethiek probeert de implicaties van Gods geboden voor het economisch leven zichtbaar te maken en heeft daarmee een universele pretentie. En dat niet omdat christenen denken dat ze alles beter weten, maar omdat God Zijn geboden aan alle mensen heeft gegeven. Bovendien zijn naar onze overtuiging die geboden heilzaam voor de samenleving. De christelijke bedrijfsethiek en vakbeweging moeten daarom aan de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen meedoen, maar zich niet vooraf het goed recht op hun eigen uitgangspunt laten ontnemen.

De auteur is universitair docent economie in het departement maatschappijwetenschappen van Wageningen Universiteit en Research Centrum.