Forum 7 augustus 2001

Geen administratieve eenheid,
maar belijdende kerk

De synoden en het LDC in Utrecht rijden „als een soort kopgroep voor het peloton uit”, schrijft drs. L. C. van Drimmelen in bovenstaand artikel. Ds. A. W. van der Plas ontkent dat de support voor SoW ontbreekt en dat het LDC een kleine kopgroep zou vormen. Hij wijst erop dat de toekomstige verenigde kerk geen administratieve eenheid, maar een belijdende kerk is.

Waar een jaarboek al niet goed voor is, dacht ik, toen mij als preses van de hervormde synode gevraagd werd een reactie te geven op bovenstaand artikel van drs. L. C. van Drimmelen. Hij stond als secretaris van de werkgroep kerkorde mede aan de wieg van de ontwerpkerkorde en de -ordinanties voor de verenigde kerk, tot hij een aantal jaren geleden om persoonlijke redenen terugtrad. Wie het SoW-proces van enige afstand beziet, bekijkt de zaken vanuit een ander perspectief dan iemand die er in synodeverband dagelijks bij betrokken is. Als preses heb ik –anders dan iemand die geen bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt en alleen de eigen menig kan vertolken– te rekenen met besluiten die door de synode genomen zijn en de kerkordelijke kaders waarbinnen wordt gewerkt. Wie als 'buitenstaander' zich een opinie vormt, loopt al snel het gevaar dat bepaalde aspecten, bijvoorbeeld recente synodebesluiten, buiten beeld blijven. Ik denk dat drs. Van Drimmelen daar niet aan ontkomen is. Zijn artikel is een grabbelton geworden van bezwaren en onlustgevoelens, met als conclusie: „Liever een federatie dan een fusie van de kerken.” Daarmee gaat hij voorbij aan besluiten van de synoden waarin de federatiegedachte verschillende keren is afgewezen.

Kleine ingreep?
De argumenten die Van Drimmelen gebruikt, komen voortdurend terug in de discussie rond SoW. Hij scherpt ze nog eens aan door ze met gegevens uit de jaarboeken te verbinden en te poneren dat de mogelijkheid om gefedereerde gemeenten te laten fuseren ruimschoots aanwezig is. „Het vraagt om niet meer dan één extra regeling in de Tussenorde.” Daarmee wekt Van Drimmelen de indruk dat de triosynoden onwillig zouden zijn om zo'n „kleine ingreep” te doen. Zulke woorden doen het goed bij allen die de federatiegedachte een warm hart toedragen. Alleen, van Van Drimmelen had ik ze niet verwacht. Als kerkrechtdeskundige kan hij als geen ander weten dat deze zaken, die in de gereformeerde kerkorde al niet eenvoudig te regelen zijn, in de structuur van de Nederlandse Hervormde Kerk niet mogelijk zijn. Recent heeft de hervormde synode in het rapport ”Om de eenheid en heelheid van de kerk” nog eens bevestigd dat de Nederlandse Hervormde Kerk bestaat uit al de gemeenten. Wanneer een gemeente plaatselijk tot fusie zou overgaan, betekent dat in feite het loslaten van het landelijk kerkverband waarvan men deel uitmaakt. Zonder fusie van de landelijke kerken is een fusie op plaatselijk vlak daarom niet mogelijk. Gemeenten die al jarenlang gefedereerd zijn, weten dat. Ze hebben voortdurend te worstelen met extra voorschriften die de Tussenorde daarover geeft. Daarom dringen zij aan op een spoedige vereniging van de kerken en zijn talrijke andere gemeenten niet officieel gefedereerd, hoewel ze in alles samenwerken.

Eenzijdige uitleg
Dit werpt ook een ander licht op de passage in het artikel waarin gesteld wordt dat SoW slechts een zaak is van een minderheid van gemeenten. De synoden en het landelijk dienstencentrum rijden „als een soort kopgroep voor het peloton uit.” Als dat zo zou zijn, zouden we als synoden een groot probleem hebben. Het is immers juist onze zorg om in het SoW-proces de breedte van de kerk te bereiken. Daarom zijn allerlei besluiten genomen waarbij gerekend is met de gevoelens van hen die bezwaard zijn en is in de kerkorde en de ordinanties zoveel mogelijk ruimte gemaakt voor het eigene dat elke gemeente of kerk heeft.

Maar, legt Van Drimmelen de cijfers niet eenzijdig uit? Hij baseert zich op de gegevens van de jaarboeken en lijkt dus het gelijk aan zijn kant te hebben. Toch liggen de zaken anders. De jaarboeken zijn gebaseerd op de situatie van een bepaald moment in het afgelopen jaar. Bovendien vermelden ze alleen die gemeenten die toen officieel tot federatie waren overgegaan. Intussen zijn echter andere gemeenten ook gefedereerd of hebben een verzoek daartoe ingediend.

LDC geen kleine kopgroep
Verder zijn er gemeenten die, hoewel niet officieel gefedereerd, wel als zodanig samenwerken. Een onderzoek door de Raad van Deputaten SoW naar federatiegemeenten, geeft als eerste peiling aan dat 40 procent van de hervormde gemeenten en 50 procent van de gereformeerde kerken in een vorm van federatie samenwerken, en niet alleen in de streken die Van Drimmelen noemt. Daarnaast zijn er ook gemeenten die wel zouden willen samenwerken, maar geen partnergemeente hebben. Hoe men het SoW-proces ook beoordeelt –of men de voorkeur geeft aan een federatie of een fusie– op basis van deze gegevens kan men niet tot de conclusie komen dat de support voor SoW slechts marginaal is en dat het LDC een kleine kopgroep vormt.

In dit verband kan er ook aan herinnerd worden dat de triosynode in 1994 besloten heeft de samenvoeging van de arbeidsorganisatie en die van de kerken als twee aparte trajecten te beschouwen die elk een eigen tijdpad hebben. Daarom is de suggestie onjuist dat het LDC een voorbeeld aan kerkenraden is om „zo wijs als de synoden” te worden.

Belijden als basis
Artikel 1 van de ontwerpkerkorde geeft aan dat de toekomstige verenigde kerk geen administratieve eenheid, maar een belijdende kerk is. Daar ligt de basis van het kerkzijn, waarbij elk van de twee tradities, luthers en gereformeerd, zich in het bijzonder verbonden weet met het eigen belijden. De regelingen voor verschillende zaken waarover men plaatselijk kan besluiten, zijn grotendeels gebaseerd op wat nu in de verschillende kerken al praktijk is. Dat is ook nu vrijwel altijd kerkordelijk geregeld, via de kerkelijke jurisprudentie toegestaan of met synodebesluiten bekrachtigd. Wie denkt in de lijn van Schrift en belijdenis, heeft bezwaar tegen de pluriformiteit zoals die nu beschreven wordt. Wanneer men dan echter de huidige praktijk in eigen kerk beziet, blijkt die niet fundamenteel af te wijken van wat wordt voorgesteld. Dat kunnen we betreuren –anderen zullen er juist blij om zijn– maar de feiten zijn zo. Kan men dan van de verenigde kerk een eenheid vragen die we nu in eigen kerk niet kennen? De ruimte die de ordinanties geven, is bedoeld om het gemeenten mogelijk te maken hun eigen identiteit te bewaren, omdat we elkaar niet kwijt willen. Juist in het belijden van de kerk ligt de basis om elkaar aan te spreken, zoals bleek bij de behandeling van het rapport ”Jezus Christus, onze Heer en Verlosser”. Dan kan het gezamenlijk verstaan van de Schrift leiden tot een echt inspirerende eenheid, die anderen aantrekt en tot zegen is. Juist daaraan hebben we als kerken in deze tijd behoefte.

De auteur is preses van de hervormde synode en hervormd predikant in Waddinxveen.