Forum 27 juli 2001

Het maakt wel degelijk uit welke normen een rol spelen

Een christelijk bedrijf
is niet neutraal

”Het einde van de christelijke ondernemer”. Onder deze titel verscheen recent een column in Het Financieele Dagblad van de hand van de oud-hoogleraar bedrijfsethiek H. L. van Luijk. Zijn christelijke ondernemers en organisaties nog herkenbaar in hun maatschappelijk handelen? Of is het onderscheid nagenoeg verdwenen? Volgens dr. ir. R. A. Jongeneel gaat het bij ondernemen niet maar om middelmatige zaken. Er zijn ethische grenzen met duidelijke christelijke elementen, schrijft hij.

Professor Van Luijk schreef onlangs dat er nauwelijks een specifiek christelijke bijdrage te vinden is in de huidige discussie over verantwoord ondernemen. Kennelijk spreken we gemakkelijker over een christelijke school of een christelijk verzorgingstehuis dan over een christelijke onderneming. Hoe komt dat eigenlijk?

Eén reden zou kunnen zijn dat als het gaat over onderwijs of een verzorgingstehuis het christelijke er veel meer toe doet dan bij het ondernemen. Bij onderwijs gaat het behalve om de overdracht van kennis immers om het doorgeven van normen en waarden. Bij het verzorgingstehuis wordt men geconfronteerd met de ethische problematiek van het levenseinde (euthanasie). Bij het ondernemen ligt dat kennelijk minder duidelijk. Gaat het dan bij het ondernemen om de zogeheten adiafora? ”Adiafora” is een Grieks woord, dat in de ethiek zoveel betekent als het terrein van de onverschillige dingen. Het gaat dan om dingen die noch goed noch kwaad betreffen. Met andere woorden, om dingen waarvan je niet kunt zeggen dat ze verboden zijn of geboden zijn.

Aparte ethiek
Gaat het bij het ondernemen om middelmatige dingen, zaken waarbij men naar believen kan handelen? In dat geval is het niet vreemd dat je moet zoeken naar een christelijke bijdrage in het debat van het verantwoord ondernemen. Je hoort van christenen dan niet veel, omdat ze gewoonweg weinig te melden hebben.

Een andere reden zou kunnen zijn dat er weinig christenen meer zijn die nog opkomen voor het eigene van de christelijke ethiek. Hun redenering is dat er geen aparte, van de algemene ethiek onderscheiden, christelijke ethiek bestaat. Als het gaat over de grondbeginselen van het handelen, weten alle mensen wel wat goed en kwaad is, zo stellen ze. Het is aan iedereen vanzelf wel duidelijk wat we wel en wat we niet kunnen doen. Het ethische is als het ware met het mens zijn zelf gegeven. Iemand hoeft maar even bij zichzelf te rade te gaan om te weten waar de grens ligt tussen verantwoord en onverantwoord handelen. De mens is voor de kennis van goed en kwaad dus niet aangewezen op de openbaring, maar hij is autonoom. Letterlijk betekent dat dat hij zijn eigen wet maakt. Je kunt ook zeggen dat hij zijn verstand gebruikt en dan zelf wel in staat is om uit te dokteren wat goed en niet goed is. Met een gevleugelde uitdrukking van Kuitert zou je kunnen zeggen dat de Bijbel er wel is als een (voor sommigen) inspirerend verhaal, maar niet voor de moraal. Ook in dit geval hoef je van christenen geen specifieke bijdrage te verwachten.

Ethische grenzen
Beide redeneringen kloppen niet! Het gaat bij het ondernemen niet maar om middelmatige zaken. In die zin zou je net zo goed van een christelijke onderneming als een christelijke school kunnen spreken. Het maakt wel degelijk uit welke normen en waarden er in de onderneming een rol spelen. Het is belangrijk hoe men in de onderneming met elkaar omgaat. Er zijn ethische grenzen aan wat men mag produceren en aan de manier waarop men mag produceren. En daar zitten duidelijk specifiek christelijke elementen in die men in de seculiere ethiek niet zal aantreffen. Denk aan de eerbiediging van de zondag als rustdag en dag van God. Denk aan wat de Bijbel zegt over de mens als beeld van God en verantwoordelijk rentmeester in productie en consumptie. Denk aan de prioriteit die in de Bijbel wordt gegeven aan het dienen boven het verdienen. Denk aan de unieke bijbelse visie op eigendom en bezit.

Toch is het natuurlijk wel weer zo dat er geen gebod bestaat dat een ondernemer zegt dat hij bruine schoenen moet maken in plaats van witte, of dat hij vurenhout moet gebruiken in plaats van hardhout. Inderdaad is er wat dat betreft vrijheid van handelen. Maar niet van handelen uit onverschilligheid, maar van handelen binnen de ruimte van de christelijke vrijheid. Dat is wat anders dan onverschilligheid en willekeur.

Algemeen basisfatsoen
Ook de tweede redenering die een aparte christelijke ethiek afwijst is onjuist. Er schort te veel aan het fundament van de algemene zedelijkheid om als een toereikende gids van goed en kwaad te kunnen dienen. Maakt de Bijbel niet duidelijk dat de kernzonde juist was dat Adam en Eva zelf gingen uitmaken wat goed en kwaad is? Misschien kom je met koele berekening en verstandig denken wel een klein stukje in de richting van de liefde tot de naaste. Het is immers ook voor je onderneming goed om je klanten netjes te behandelen? Ethiek als algemeen basisfatsoen: een aantal dingen waar mensen zichzelf toe verplichten om dat je anders als samenleving er helemaal een potje van maakt. Anarchie werkt immers op den duur ook niet. Toch zal iedere christen zich realiseren dat dergelijke ”naastenliefde” nauwelijks haar naam waardig is als je kijkt naar wat God daarmee heeft bedoeld. Bovendien kent de christelijke ethiek twee kanten: niet alleen de liefde tot de naaste, maar ook de liefde tot God. Die laatste gaat zelfs voorop, ook al zijn ze beide even belangrijk. Conclusie: de algemene ethiek komt aan de tweede tafel van de decaloog slechts in beperkte zin toe en over de eerste hoef je helemaal niet te praten.

Provinciaals
Werpt dat misschien ook niet een ander licht op de beperkte bijdrage van christenen aan het publieke debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen? Is het misschien zo dat men wel een bijdrage wil, maar dan juist zonder het specifiek christelijke dat Gods claim op het persoonlijke en het zakelijke leven naar voren brengt? Maar is dat eigenlijk geen onmogelijke vraag voor een christelijke visie op zakendoen die haar zaak serieus neemt? En als men het christelijke denken over bedrijfsethiek, dat er wel degelijk is, te provinciaals noemt, komt dat dan niet doordat er maar een beperkte groep is die daar wel gevoelig voor is? Ik denk dan aan degenen die christen zijn en die ernaar zoeken en verlangen om dat ook in hun ondernemen tot uitdrukking te brengen. De eerste taak van de christelijke bedrijfsethiek is juist hen te dienen. Dat is belangrijker dan zich zorgen te maken of ze daarmee bij het brede publiek wel in de smaak valt.

Mager
Een tegenwerping zou kunnen zijn dat de brede belangstelling voor ethiek in het bedrijfsleven een unieke kans biedt voor een christelijk getuigenis en dat juist vandaag een beslissend moment is dat niet mag worden gemist. Ik ben daar niet van overtuigd. De diepgang van de ethische reflectie is tot op heden nog maar mager. Het SER-rapport ”Winst met waarden” bepleit als summum van de bedrijfsethiek het stakeholder-model. Kort gezegd komt het erop neer dat men stelt dat de onderneming er niet alleen is om het belang van de aandeelhouder te dienen, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de belangen van andere betrokkenen, zoals de arbeid en het milieu. Voor sommigen klinkt dat al vrij revolutionair. Maar is het eigenlijk niet veel meer het verzetten van de bakens omdat het tij is verlopen? Arbeid is immers enorm schaars en moet in de watten worden gelegd. De consument heeft weliswaar geen nauw geweten, maar kan nog wel eens onberekenbaar en nukkig reageren op bedrijven die sjoemelen met onethische productiepraktijken. Overheid en samenleving willen dat er rekening wordt gehouden met milieu. Wat ligt er, gegeven die context van een voortschrijdende vermaatschappelijking van de productie, meer voor de hand dan uit te gaan van een stakeholder-model, waarin rekening wordt gehouden met een coalitie van belangen in plaats van met alleen het aandeelhoudersbelang?

Onwil
Men kan tegenwerpen dat de SER het dan intussen maar mooi opgeschreven heeft en dat onze regering zich bezint op mogelijkheden om de bedrijfsethische reputatie van ondernemingen inzichtelijker te maken en te toetsen. Dat is juist, en ook iets om blij mee te zijn, want het eenzijdig denken in termen van aandeelhoudersbelang is bepaald nog niet overwonnen en elke correctie hierop is welkom. Ik denk dat je vanuit de christelijke ethiek, wanneer vertaald naar praktische consequenties, ook op iets dergelijks zou uitkomen, al is ze waarschijnlijk kritischer ten aanzien van de status-quo dan de SER. Het SER-rapport stimuleert weliswaar de morele integriteit, maar stelt tegelijkertijd de vermeende normatieve neutraliteit van het economisch leven zelf niet fundamenteel ter discussie. Afgezien daarvan is het probleem van het SER-rapport niet zozeer wat er wel in staat, als wel wat er niet in staat. Je mist er het verlangen in om verantwoord economisch te handelen in de zin van het gehoorzamen en het eren van de Schepper. Men laat zich liever leiden door de gevoelde ”eisen van de praktijk”. Ik had niet echt anders verwacht. Maar dat demonstreert dan toch in de eerste plaats de onwil en niet de onmogelijkheid om in het gecompliceerde leven met Gods geboden uit te komen. Tegelijkertijd spoort het aan om alsnog aan een praktische christelijke bedrijfsethiek te werken.

De auteur is universitair docent economie in het departement maatschappijwetenschappen van Wageningen Universiteit en Research Centrum.