Media en politiek moeten omgangsregelingen herijken
Naar een nieuwe journalistieke gedragscodeEr is de laatste jaren steeds meer kritiek te horen op de kwaliteit van de verhouding tussen pers en politiek. Een hoofdverwijt is dat de pers zich onvoldoende aan feiten houdt, zelf probeert de politieke agenda te bepalen en hetzerige neigingen heeft. Drs. Thijs Jansen bepleit als voorzet op de komende verkiezingen een brede discussie waarin media en politiek hun omgangsregelingen herijken, en geeft aanzetten voor een nieuwe journalistieke gedragscode. Onze democratie ontleent haar drijfkracht voor een deel aan de kwaliteit van de pers. Tijdens de verkiezingen komt de verhouding tussen pers en politiek op scherp te staan. Politieke partijen zijn in sterke mate afhankelijk van 'free publicity'. Ze hebben niet voldoende geld om ruim te adverteren of reclamespotjes uit te zenden. Daarom is er altijd al een grote mate van afhankelijkheid van de journalistiek. Bij verkiezingen zijn de belangen het grootst: het gaat er niet alleen om de eigen ideeën voor het voetlicht te brengen, maar in een aantal gevallen ook om het in stand houden van de partij of het houden van de macht. Kiezers kunnen pas een goed geïnformeerde keuze maken wanneer zij de kans hebben gehad zich zo volledig mogelijk te informeren over wat partijen en hun fracties willen en wat zij gedaan hebben en doen. Kranten spelen daarbij een rol, maar de televisie een nog grotere. De belangrijke rol van de media is inmiddels ook wetenschappelijk komen vast te staan: de issue-agenda van de media bepaalt in sterke mate welke issues centraal staan bij het publiek. Een bekend voorbeeld hiervan kan ontleend worden aan de verkiezingen van 1994. Op 13 maart 1994 presenteerde VVD-lijsttrekker Bolkestein een zespuntenplan om de aanzwellende stroom asielzoekers naar Nederland te keren. Dit was opgewarmd nieuws op verzoek van de redactie van Brandpunt: het zespuntenplan was een inkorting van het tienpuntenplan dat de VVD al twee jaar eerder had gepresenteerd. Maar de kranten namen de volgende dag het nieuws over op de voorpagina's. En uit een Nationaal Kiezersonderzoek bleek dat van de 343 ondervraagden vóór 13 maart 17 procent spontaan het minderhedenvraagstuk noemde als eerste nationaal probleem; van de 1469 ondervraagden na 13 maart noemde 28 procent het minderhedenvraagstuk het belangrijkste probleem. Dat verschil is zo is vastgesteld statistisch significant en daarmee was het initiatief van de Brandpunt-redactie er verantwoordelijk voor dat in de aanloop naar de verkiezingen de gedachte dominant werd dat minderheden het grootste maatschappelijke probleem vormen. Gewoon bloedhonden Er is de laatste jaren steeds meer kritiek en zelfkritiek te horen op de kwaliteit van de verhouding tussen pers en politiek. Het hoofdverwijt is dat de pers zich onvoldoende aan feiten houdt: ze probeert zelf in toenemende mate de politieke agenda te bepalen, dramatiseert de werkelijkheid en heeft hetzerige neigingen. Het Brandpunt-voorbeeld illustreert heel goed hoe machtig de pers kan zijn bij het agenderen. Een ander pregnant voorbeeld is de doeltreffende Telegraaf-actie tegen het rekeningrijden van minister Netelenbos: de tolpoortjes zijn er niet gekomen. De verwijten aan de pers duiken keer op keer op in de kritiek en in de zelfkritiek. Al in 1993 merkte de toenmalige minister-president Lubbers op dat de pers aan het schuiven was en dat dit leidde tot spelverruwing. Hij had de indruk dat er in de journalistiek een toenemende behoefte was om met een stevig pakkend iets te komen. Dan publiceert men vermeende indrukken, roddel en tegenstellingen. In juni 1996 deed Mark Kranenburg, redacteur van NRC Handelsblad, mede daarop voortbouwend, een oproep aan pers en politiek om de spiraal van trivialiteit te doorbreken. Hij vroeg zich af: Wie zijn daar dan op het Binnenhof aan het werk? De waakhonden van de democratie, de opperrechters, of gewoon bloedhonden? Weinig discussie Algemeen bekend is inmiddels dat volksvertegenwoordigers een sterke afkeer hebben van de trivialisering in de politieke journalistiek. Al acht jaar lang dezelfde diagnoses, dezelfde kritiek van binnen en buiten de journalistiek: de effecten ervan zijn echter uitgebleven. En zie wat ervan komt. Minister Korthals heeft vorige week naar aanleiding van de commotie rondom de zaak-Vaatstra een notitie in het vooruitzicht gesteld waarin mogelijk voorgesteld zal worden de pers beperkingen op te opleggen bij het berichten over justitiële zaken. En het OM kruipt in zijn schulp. De pers roept dergelijke discussies over zichzelf af door zo weinig open te staan voor kritiek. Het is opvallend hoe weinig er in Nederland in vergelijking met andere landen wordt gediscussieerd over de kwaliteit van de pers en over journalistieke ethiek en vernieuwing. De media zijn gehouden aan het verzorgen van verantwoordelijke communicatie en kunnen een eigen bijdrage leveren aan het bevorderen van verzoening en onderling begrip, stelden de 300 deelnemers aan het congres van de internationale vereniging voor christelijke communicatie, dit weekeinde in Noordwijkerhout. In Noord-Amerika woedt al tien jaar lang een discussie over civic journalism, journalistiek die haar medeverantwoordelijkheid neemt voor de kwaliteit van de democratie. In ons land spelen dergelijke discussies zich tot nog toe te vaak uitsluitend af in vakbladen als De Journalist of in de beslotenheid van (hoofd)redacties. Hoor en wederhoor Echter, om te voorkomen dat niet alleen justitie maar ook de politieke partijen zich steeds zwaarder gaan harnassen tegen de pers, is het zaak dat de media zich gaan bezinnen op hun werkwijze tijdens de komende verkiezingen. Voor die discussie doe ik enkele suggesties. In de eerste plaats, geen campagnetrivia maar inhoudelijke berichtgeving. Nog steeds willen burgers bij de keuze voor een politieke partij een inhoudelijke afweging kunnen maken. Wanneer zij niettemin menen dat alle partijen op elkaar lijken, terwijl de programma's wel degelijk grote verschillen bevatten, dan mogen ook de media zich dat verwijt aanrekenen. In plaats van een eenzijdige fixatie op campagnerelletjes die alleen een bron van vermaak voor de insiders zijn zijn de media het aan de kiezers verschuldigd om de echte verschillen tussen partijen bloot te leggen en de papieren voornemens in de verkiezingsprogramma's af te zetten tegen de geleverde prestaties in de afgelopen jaren. In de tweede plaats, geen ruimte voor gemakkelijke oneliners. Alhoewel de media niet tot de rechterlijke macht behoren en ook helemaal geen eigen rechter moeten willen spelen, zou iets meer navolging van de wijze waarop rechters tot oordeelsvorming en waarheidsvinding komen geen slechte zaak zijn. Dus de goede traditie van hoor en wederhoor in ere herstellen en niet onbeperkt ruimte bieden voor het optekenen van ongeverifieerde politieke praatjes voor de bühne. Oneliners komen tegemoet aan de behoefte van de media om kort, bondig en beeldend een boodschap samen te vatten. Maar het moet politici niet te gemakkelijk worden gemaakt om loze quotes de publiciteit in te slingeren. Geheugen Journalisten moeten in de derde plaats het geheugen van de samenleving zijn. In Nederland worden politici nauwelijks hinderlijk gevolgd met beloften of standpunten uit het verleden. Veel journalisten hebben het geheugen van een eendagsvlieg en nemen de waan van het moment als exclusief vertrekpunt voor hun berichtgeving. Zo constateerde PvdA-kamerlid en oud-journaliste Marleen Barth onlangs: Ik word als kamerlid nooit geconfronteerd met een opmerking van maar een jaar geleden zei u
Daar hoeven wij als politiek niet bang voor te zijn. Blijkbaar is de Nederlandse parlementaire journalistiek een vroeg dementerende waakhond, die snel blaft maar de reden voor zijn opwinding even snel vergeten is. In de vierde plaats, minder aandacht voor Den Haag. Dagelijks houden 200 journalisten zich op rond het Binnenhof. Die massale fixatie op enkele vierkante kilometers in de hofstad staat al lang niet meer in verhouding tot de invloed van politiek Den Haag op het reilen en zeilen van Nederland. Niet voor niets geven Haagse politici steeds vaker alleen nog uiting aan hun onmacht. Het leger van parlementaire journalisten ten opzichte van het handjevol correspondenten voor de instellingen van de Europese Unie is wellicht de meest veelzeggende illustratie van de scheefgegroeide verhouding tussen de maatschappelijke relevantie van het nationale politiek centrum en de journalistieke aandacht die het krijgt. Door die oververtegenwoordiging van de pers in het Haagse wordt de drang tot het 'maken' van nieuws bovendien te groot. Geen enkele journalist zal zich graag vervelen of iedere dag met lege handen bij zijn redactie aankomen. Waarom dan niet eens nagedacht over een fundamenteel andere spreiding van mensen en middelen? Embargo In de vijfde plaats moet er een embargo komen op de openbaarmaking van opiniepeilingen. Alhoewel ieder politicus regelmatig het cliché opdreunt dat de enige echte opiniepeiling de verkiezingen zelf zijn, is de invloed van voortijdige opiniepeilingen onmiskenbaar groot. Veel andere Europese landen kennen daarom een embargo op de publicatie van de uitslag van peilingen tot een korte of zelfs lange periode voor de verkiezingen. Daardoor zijn deze peilingen minder kwetsbaar voor een self-fulfilling prophecy en is meer aandacht mogelijk voor de inhoudelijke verschillen dan voor de vraag wie lijkt te winnen of verliezen. Het is tijd dat wij deze les ook in eigen land ter harte nemen. Deze aanzetten voor een nieuwe journalistieke gedragscode zijn niet uitputtend en betekenen evenmin het laatste woord. Het belangrijkste is dat er een discussie op gang komt waarin de media (en de politiek) hun verantwoordelijkheden en omgangsregelingen herijken. Een gezonde democratie is erbij gebaat, ja mag eisen dat de media het open podium voor politici en anderen maatschappelijk verantwoord beheren. De auteur is verbonden aan het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Dit artikel is ontleend aan een meer uitgebreide beschouwing in het maandblad Christen-Democratische Verkenningen van juli 2001. |