Moeilijke vragen in 't sollicitatiegesprekNou, toen vroeg de directeur: Kunt u eens een paar positieve karaktereigenschappen van uzelf opnoemen? Waar bent u goed in? En toen dacht ik: Da's onmogelijk. Pa heeft me altijd voorgehouden dat wij allemaal zondige mensen zijn. Wat moet ik tegen die man zeggen? Pieter vertelde thuis iets over de poging om aan een baan te komen. Vader zag zich geconfronteerd met de ijzig consequente hantering door zijn zoon van enkele via de opvoeding bijgebrachte beginselen. Pieter had altijd goed geluisterd. Thuis en in de kerk. Hij kon het niet klein krijgen. Een mens is zondig. Dat wist hij. En met wiskundige zekerheid beoordeelde hij daarom zijn prestaties op school en tijdens het sollicitatiegesprek als negatief. Natuurlijk vond hij het op zich wel plezierig om bij examens of tentamens een positief resultaat te halen. Dat heeft te maken met de manier waarop studiegenoten tegen je aankijken. Toch brachten goede cijfers hem niet tot waardering van zijn eigen kwaliteiten. Ik durf bij een test niet te zeggen waar ik goed in ben. Want van nature zijn wij allemaal zondaren. Natuurlijk had pa een antwoord gereed. Joh, als je deze manier van denken hanteert, maakt het eigenlijk niet meer uit hoe je leeft. Vader, niet zonder theologische interesse, dacht aan de antinomianen. Mensen die zich niet ontzien bewust en zorgeloos te zondigen, omdat zij ervan uitgaan dat de wet der zeden door het Evangelie is tenietgedaan. En omdat genade en uitverkiezing naar hun opvatting; en zo zij daar al in geloven toch onberouwelijk zijn. Mensen die zich tegen de wet keren. Hun idee kan zomaar verworden tot doemdenken, drugsgebruik en drankmisbruik. Neen, dat zocht Pieter niet. Hij had wel besef van het godonterend karakter van het kwaad. Toch wist hij zich in een dilemma waar hij niet uitkwam. Slecht zijn en goed tegelijk? Dat is immers onmogelijk? Het scheen hem net zo ongerijmd als tegelijk volwassene en kind zijn. Ik ken mensen, pa, die vreselijk geleerd zijn. Neem nou die vriend van u. Hij studeerde sterrenkunde, heeft zijn doctoraal wis- en natuurkunde én zijn doctoraal theologie. En tegelijk vertelt u dat de dominee waarbij u als tiener naar de kerk ging vaak vanaf de preekstoel zei: Wij zijn van gisteren en weten niet. Hoe krijgt u dat nou bij elkaar? Iemand die van gisteren is en tegelijk op z'n gemak een hbo-opleiding volgt? Beiden, vader en zoon, gevoelden dat de echte argumenten nog uitgesproken moesten worden. Een hoog intellectueel niveau hebben, en tegelijk van gisteren zijn en niets weten. Hoe kan dat? Bildad zegt, inderdaad: Wij zijn van gisteren en weten niet (Job 8: 9). In welk verband staan die woorden? Hij vergelijkt de levensduur van de mensen van zijn eigen tijd met de veel langere levenstijd van het vorige geslacht (vers 8). De levenservaring van de vaderen was derhalve ook veel rijker dan die van de generatie van Job en zijn vrienden. Job beaamt de rede van Bildad en benadrukt de verticale betekenis van zijn woorden: Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Zelfs als er hoegenaamd niets op mij was aan te merken, wil Job zeggen, dan is God toch nog zo hoog en verheven, dat ik niet meer kan doen dan Hem als mijn Rechter om genade bidden (Job 9: 15). Toen Adam en in hem al zijn nakomelingen in de zondeval God de rug toekeerden, haalden zij de drievoudige dood over zich. Het betekent dat wij als mensen een verduisterd verstand hebben. De consequentie is dat in zonden gevallen mensen volledig blind zijn in geestelijke zaken. Niemand kan zich in eigen kracht onttrekken uit de staat van beschuldigde en 'overstappen' in de staat van vrijgesprokene. Daarvoor is de zaligmakende, wederbarende genade van God nodig. O, zei Pieter, dus die tekst geldt alleen het geestelijke leven? Dan heb ik u altijd verkeerd begrepen, of u hebt het mij verkeerd geleerd. Zijn vader antwoordde ontkennend. Je mag het geestelijke en het materiële, het bovennatuurlijke en het natuurlijke nooit van elkaar losmaken. Door de zondeval zucht het ganse schepsel (Romeinen 8: 22). Gods vervloeking ligt om onze zonden over de aarde. Ook in aardse zaken is ons verstand verduisterd. Wij zijn niet bij machte om die vloek op te heffen. Hier geldt in principe niet anders dan: Wij zijn van gisteren en weten niet. Toch is er een verschil tussen onze verhouding tot God wij zijn geestelijk dood en krachteloos, hebben Zijn levendmakende genade nodig en ons staan in deze wereld. De Heere begon direct na de zondeval met het uitstellen van de volle straf. Volgens artikel 14 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is al het licht, dat in ons is, in duisternis veranderd. Maar God liet de mens desondanks kleine overblijfselen van de uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had. God liet de mens niet aan zichzelf over. Hij houdt de samenleving in stand. Hij gaf overheden om onze verdorvenheid binnen de perken te houden. De Heere voorkomt nog altijd dat de mens de in zijn hart wonende zonde en haat tegen de Allerhoogste en elkaar volledig uitleeft. Als dat niet zo was, hadden de volken en mensen elkaar door conflicten en oorlogen allang allemaal doodgemaakt. God beteugelt de volledige doorwerking van de zonde. Wij spreken daarbij over algemene goedheid of algemene genade. Wel te onderscheiden dus van Gods zaligmakende genade. Sommigen maakten van deze gemene gratie die term gebruikte dr. A. Kuyper iets positiefs. Zij zou de wereld gestadig vooruitgang bieden. Zij zou het menselijk leven steeds overvloediger tegen het lijden wapenen. Zij zou ons bestaan tot rijker en voller ontplooiing brengen. Maar de algemene genade mag nooit een doel in zichzelf worden. Ondertussen kunnen toch de kleine overblijfselen van de uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had in de mens nog tot bloei komen. In ons menselijk verstaan, natuurlijk. Want voor God geldt: al wat uit het geloof niet is, is zonde. Zo zijn er dus begaafde zondaren. Als jij voor je mogelijk nieuwe baas staat, Pieter, sta je primair voor een medemens. En als hij vraagt: Waar ben je goed in?, kun je hem rustig een positief antwoord geven. Voor Gods heilig oog deugen wij geen van allen. Maar Hij liet de wereld nog enigermate leefbaar. Zo kunnen wij ook jegens elkaar goede of minder goede karaktertrekken hebben, of een bijzondere begaafdheid. Dankzij Gods algemene genade. G. Roos |