Forum16 juni 2001

Boekenkast blijkt
breder dan vroeger

Door G. Roos

„Mogen de kinderen wel spelen op straat, of met andere ondeugende kinderen omgaan? Neen, want ofschoon ik evenzo verdorven ben, zou ik daar nog meer kwaad leren. 1 Korinthe 15:33.” Ds. L. G. C. Ledeboer (1808-1863) uit Benthuizen houdt de jeugd kort in zijn ”Een klein vragenboekje voor kinderen”. Het schijnt ruim 140 jaar na dato voor deze en gene gereformeerde een teken van te afkerige wereldmijding.

Er is in het aangehaald voorbeeld sprake van een zich kras afschermen van het kwaad dat niet slechts valt te signaleren op straat, maar in ieders hart. Menigeen zegt: Zo'n positiekeuze is niet meer van onze tijd. Toch is er meer aan de hand. Er blijkt ook op andere terreinen sprake van een verschuiving in het wel of niet aanvaardbare.

Denk aan de roman. Dr. C. Tazelaar –lang geen ledeboeriaan– schreef tachtig jaar geleden een gematigd waarschuwend woord. „De moderne roman heeft de mens tot subject en tot object; hij doet zien in de wijdte en in de diepte, hij handelt over het gewone en het nooit-vermoede. Dáárom is hij de grote veroveraar van het moderne denken, en ligt de moderne mens gevangen onder zijn greep. Maar daarom ook is de moderne roman-in-'t-algemeen een gevaar, wanneer men hem ziet in het licht der christelijke levensovertuiging.”

Het leesgedrag in bevindelijk gereformeerde kring veranderde. Dat valt te benaderen vanuit door statistiek en onderzoek verkregen gegevens. Of met inachtneming van waardevolle sociologische constateringen en gegevens over de emancipatie van subculturen. Maar er is ook een –stellig op de voorzeide wijze te onderbouwen– ervaringswerkelijkheid en eigen waarneming.

De breedte van de door jong en oud gelezen boeken in de kast neemt toe. Kindertjes spelen op straat. Geen dominee verhindert het. Hooguit de vrees voor allochtonen –met hun veelal slechts verondersteld scherp mes– vormt een verhindering. Of zijn mensen zelfs minder bang voor het boek dan voor de straat?

Het verschijnsel van langs de weg dwalende kinderen is antiek. De Heere Jezus vergelijkt tijdgenoten met „kinderen, die op de markt zitten en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.” Maar waar komt de roman vandaan?

Oorspronkelijk is in de twaalfde eeuw in Frankrijk elk niet in geleerd Latijn uitgegeven geschrift geschreven in de lingua romana, de Romaanse taal. Later blijkt de roman een avontuurlijke helden-, ridder- of liefdesgeschiedenis in versvorm of niet-dichterlijke, ongebonden stijl. In de loop van de tijd bleef alleen proza over. Anno 2001 vormt de roman een verhaal dat individuele personen volgt in hun beleving en ontwikkeling. Daarbij kunnen allerlei specifieke problemen of lusten aan de orde komen. Maar, om met Tazelaar te spreken ten aanzien van wat hij typeert als modern: de mens is onderwerp en voorwerp.

Vooroorlogse gereformeerden lieten het daar niet bij zitten. Zij wilden de wereld voor Christus winnen. „Het is steeds de taak van de christen (...) de cultuur (...) te beïnvloeden door het Woord Gods, haar verder te leiden naar de Schrift...”, schreef Tazelaars tijdgenoot dr. F. W. Grosheide. Diverse auteurs legden zich toe op het schrijven van christelijke romans. Het litterair karakter bleek meestal matig. Later schoven de echte litteraire deskundigen ze gemakkelijk aan de kant.

Ondertussen begonnen ook de minder cultuurminnende bevindelijken uit het eenvoudig milieu gretig Jos van Manen Pieters, Nellie van Dijk-Has en andere auteurs in dezelfde categorie te lezen. Een oplettende moeder in het goed christelijk ouderlijk huis voegde er een waarschuwing bij. „Mooi hoor, echt gezellig. Maar ze zijn wel gereformeerd.” En daar bedoelde ma mee dat haar zoon of dochter ten aanzien van de toeëigening des heils moest uitkijken en niet alles voor zoete koek slikken en overnemen.

Ook dat –de waarschuwing– kon zo langzamerhand wel achterhaald zijn. Tegen de achtergrond van alle smerigheid van 't Hart, Wolkers, Cremer en anderen die het licht zag, bleek er sprake van een positief oordeel. Over iemand als Piet Prins: „Hij houdt dan toch maar rekening met God. En die jongens bidden en danken telkens als ze in nood zitten of waar redding opdaagt. Nou!”

Onze kinderen moeten boeken lezen voor school. Litteratuur. Dus er komt regelmatig iets in huis dat eigenlijk als puur vermaak niet ideaal zou zijn. Sommige simpele ouders –nee, dat is niet denigrerend– vertrouwen een beetje op de school. Wat moeten ze anders? En wie van de jongens en meisjes proeft de leegheid in de zotheid zelfs als vloeken en vuiligheid in een uitgave ontbreken? Zo werkt de gang van zaken grensverleggend.

Moraliseren mocht niet meer –een paar decennia geleden– indien iemand vertellingen bij de Bijbel schreef. De elementen vaart, spanning en fantasie ontvingen steeds meer erkenning als onmisbare bestanddelen voor een goed en leesbaar boek. Wie weet wat er aan occultisme wenkt? Dat alles scheen op den duur belangrijker dan de vraag of het verhaal zich al of niet afspeelt binnen de grenzen van het verbond. En de visie dat God recht heeft op iemands hele leven –„geef Mij uw hart”–, tijd, verstand, kracht, begeerte en hartstocht, slaat nu eenmaal niet altijd aan. Ook niet bij keurig netjes levende, maar overigens 'arme' kerkmensen.

Als de uitgever een al te oubollige publicatie doet verschijnen, ligt die binnen de kortste keren in de ramsj. Omdat de recensie er ruimhartig de vinger bij legt. Of indien de koper zijn conclusies trekt en de knip dichthoudt. Het beleid van de boekverkoper beperkt gemakkelijk de keuze van de basisschool of kerkenraad die een weggeefboekje zoekt voor het kerstfeest. Als de organisatiecommissie of het personeel al tijd heeft om goed te selecteren. Want meestal is zoiets een kwestie van haast, nietwaar?

Dit is een ervaringsverhaal. Geen statistiek. En het verhaal over het vraagboekje uit Benthuizen komt uit het geheugen. Het is op z'n minst verstandig toezicht te houden op het karakter van de vriendjes op straat. Maar ook op wat Jan, Piet of Klaas en de school de kinderen voorlegt. Niet om alle lezen te verbieden. Maar om de jeugd te vormen in opmerkzaamheid en geloof.