Forum | 19 mei 2001 |
Geografische kennis sneeuwt onder door accent op vaardighedenAardrijkskundeonderwijs herzienHet vak aardrijkskunde ontkomt niet aan onderwijsvernieuwingen. Geen probleem, als de basiskennis van feiten maar niet verdwijnt, zei prof. dr. R. J. F. M. van der Vaart gisteren in zijn oratie, hier samengevat. Een commissie moet het vak snel een nieuwe invulling gaan geven om verder afglijden te voorkomen. Wetenschappen en schoolvakken zijn inhoudelijk sterk uit elkaar gegroeid. Wanneer deze stelling in een academische omgeving wordt uitgesproken, dan lijkt ze misschien een aanklacht. Namelijk dat de schoolvakken, en dan vooral in het voortgezet onderwijs, de kennisontwikkeling in de wetenschappen onvoldoende zouden volgen. Dit is echter bepaald niet wat ik wil suggereren. De vorming in het voortgezet onderwijs heeft immers haar eigen, specifieke doelen. Waarom zouden schoolvakken de wetenschapsontwikkeling dan klakkeloos navolgen? De kwestie is veel meer dat de wetenschappelijke stand van kennis en het wetenschappelijke debat onvoldoende worden meegewogen bij het nadenken over de inhoud van schoolvakken. Dat is een zaak van constructief gezamenlijk debat waar tenminste wetenschapsbeoefenaren, specialisten in leerplanontwikkeling en leraren aan zouden moeten deelnemen. Het gebrek aan wederzijdse betrokkenheid van schoolvakken en wetenschappelijke disciplines is een algemeen verschijnsel. Gelukkig is er een ontwikkeling gaande van hernieuwde toenadering van universiteit en school en ook van disciplines en schoolvakken. In Nederland klonk in 1967 het pleidooi voor het instellen van een onderwijsgeografie binnen de academische geografie, die ten doel zou hebben om die geografische kennis te ontwikkelen die voor het aardrijkskundeonderwijs bruikbaar zijn. Helaas moeten we constateren dat onderwijsgeografie in deze zin nooit een structurele plaats heeft verworven binnen de academische geografie. De Nederlandse onderwijsgeografie heeft meer accent gelegd op het geografische denken en het systematisch aanleren daarvan. We moeten constateren dat de academische geografie en de schoolgeografie ver van elkaar verwijderd zijn geraakt. Inhoud Ik heb een overmatig accent geconstateerd op thema's in de aardrijkskunde die in de Nederlandse context zijn geplaatst. Waarom staat China met zijn 1,2 miljard inwoners niet standaard op het aardrijkskundeprogramma, vraagt Donker in Geografie Educatief. Aardrijkskunde is vanouds het vak dat over de grenzen heen kijkt. Gelukkig lopen we nog steeds voorop, in vergelijking met andere schoolvakken, als het gaat om het oriënteren van jongeren op de wereld buiten Nederland en op de vraagstukken die in andere gebieden van de wereld spelen. De verschuiving van het blikveld naar een steeds meer op Nederland gerichte aardrijkskunde moet tot staan gebracht worden. Het is merkwaardig dat in verschillende landen de roep om aandacht op school voor ontwikkelingslanden, voor mondiale vorming en mondiaal bewustzijn en trouwens ook voor relaties tussen natuur en samenleving meer van buiten de geografie en aardrijkskunde moet komen dan van binnen uit het vak zelf. De programma's leggen accenten bij geografische vaardigheden en werkwijzen enerzijds en bij maatschappelijk relevante, actuele thema's anderzijds. De vakinhoudelijke invulling van die thema's is in de kerndoelen en eindtermen nauwelijks uitgewerkt, zo is geconstateerd. Zulke programma's hebben het evidente voordeel dat de leerstofdruk vrij laag is. Maar ze hebben ook gevaren in zich, die ik hier in het kort wil noemen. Gevaren Ten tweede. Bovengenoemd gegeven frustreert mijns inziens de didactische vernieuwingen die in het onderwijs worden nagestreefd. Hoe kunnen leerlingen op het cognitieve niveau van toepassing of analyse met het vak omgaan, als het basisniveau van feitelijke en begripsmatige kennis niet gegeven is? Hoe kan meningsvorming tot zijn recht komen? Hoe kan men geografisch onderzoek doen, zoals de programma's voorschrijven? Zulke activiteiten vervlakken als de inhoudelijke basis niet solide is. Ten derde. Leerplannen en examenprogramma's met de genoemde kenmerken hebben bovendien een zwakke identiteit. Wat leerlingen vooral zien, zijn de maatschappelijke thema's waar de hoofdstukken van hun boeken over gaan. Die zijn uiterst divers. Het formele object van de geografie, de geografische zienswijze die in de vaardigheden en werkwijzen ligt besloten, is naar mijn overtuiging als bindende factor onvoldoende. Een goed omschreven materieel object zou de identiteit versterken. Ten vierde. Een schoolvak dat op materieel niveau maatschappelijke sleutelproblemen centraal stelt, die per definitie multidisciplinair zijn, kan gemakkelijke geïntegreerd worden met andere schoolvakken en leergebieden die dezelfde sleutelproblemen bestuderen. Vooralsnog is er echter voor de aardrijkskunde geen betere optie dan die van een zelfstandig vak. Lerarentekort Ten slotte hebben ik laten zien dat de keuze van de onderwerpen in de aardrijkskunde eenzijdig is. Wat in ieder geval lijkt te ontbreken, is de overzichtskennis van grote ruimtelijke samenhangen en een gebiedsgerichte oriëntatie op de wereld. De grote ruimtelijke samenhangen zowel fysisch- als sociaal-geografisch zijn nog altijd een onmisbaar ingrediënt voor geografisch inzicht in de wereld. Dit geldt ook voor het aardrijkskundeonderwijs. (...) Postmodernen Commissie De auteur is bijzonder hoogleraar Geografie voor het aardrijkskundeonderwijs aan de Universiteit Utrecht. |