Forum12 mei 2001

Drie ijkpunten voor
een ambtsdrager

Door G. Roos
De Apeldoornse hoogleraar dr. H. J. Selderhuis constateerde recent dat de kennis van ambtsdragers slinkt. Dat is ernstig. Is een ouderling dan in staat om met een keur aan welgekozen schriftwoorden de bijbelse balans aan te bieden tussen menselijke verantwoordelijkheid en goddelijke soevereiniteit? Kan hij ethische regels en gewoonten vanuit de Bijbel beargumenteren? Met het ”dat hoort nu eenmaal zo” neemt menigeen niet langer meer genoegen. Ook een simpele opdracht tot zwijgen, „omdat ik de dominee ben” schiet tekort. Kijk mee naar drie ijkpunten voor het ambt.

Het eerste is kennis van Gods Woord. De bijbelse functieomschrijving van een ouderling –lees Efeze 4:12– spreekt over de „opbouwing des lichaams van Christus.” Het gaat er dus om de gemeente leiding te geven in leer en leven. Gods Woord vormt het gereedschap. Niet de publieke opinie. Evenmin wat deze of gene godvrezende vrouw vindt. Of plaatselijke gewoonten. Het gaat primair om de Bijbel. Díé is een lamp voor de voet.

Gereedschap valt goed en fout te gebruiken. Het komt er bijzonder op aan de Bijbel niet slechts op de klank af te citeren. De woorden staan in een niet te verwaarlozen context. Het gaat om de juiste betekenis. Tal van jonge en oude leden in de kerk zijn in staat om activerende opwekkingen tot geloven te verwoorden. Mogelijk ben ik in staat ze om de oren te slaan met een aantal teksten dat des mensen onmacht accentueert. Of ik probeer evenwicht te creëren met toe te geven dat er staat: „Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven...” (Filippenzen 2:12). Uit het oog verliezend dat het hier over Gods kinderen gaat en niet over ongelovigen. Wie zich op bijbelwoorden beroept om het goed recht van de waarheid ten toon te stellen –dáár ligt de enige autoriteit– kan zich geen aanvechtbaar gebruik van Gods Woord permitteren.

Veel meisjes en jongens vertellen dat de uitspraak van Mozes „dat het kleed eens mans niet aan een vrouw zal zijn” niets te maken heeft met een lange broek voor dames. Die woorden hebben, dunkt mij, inderdaad iets moreels en iets ceremonieels. Verdedig het morele ook eens vanuit de optiek van de scheppingsorde. De Heere wil niet dat wij het nadrukkelijk door Hem geschapen onderscheid verdoezelen.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt over „leerjongeren van Christus.” Dat geldt in het bijzonder de ambten. Zij „leren alleen hetgeen Hij aanwijst in Zijn Woord zonder deze palen te overtreden.” Zoiets staat op gespannen voet met hoogmoed en haastcultuur. Met het automatisme van: „O ja, vanavond weer huisbezoek. Nou ja, we zien wel.”

Het tweede aandachtspunt betreft de noodzaak om de heersende cultuur te kennen. Deze dringt door tot binnen de kerk. De aan een kerkenraad toevertrouwde, kerkelijke kudde maakt deel uit van de boze, zondige wereld. Hoe gaan de 'schapen' om met wat er vanuit de wereld op hun weg komt? Hoe handelen belijdende leden met het hun bedreigend kwaad?

Het kwaad in de samenleving beperkt zich niet tot euthanasie, abortus, homoseksualiteit, cafébezoek, internet, kleden en kappen. Er leeft in onze maatschappij enorme twijfel. Het hek van de waarheid is van de dam. Het bestaan van een hoger Wezen staat niet bij voorbaat vast.

Wie de heersende cultuur niet kent in haar invloed op 'onze mensen', wordt nijdig als iemand zich tijdens het huisbezoek een eigen mening permitteert. Een opvatting die niet strookt met de aloude leer. Maar het besef dat de bezochte een 'product' is van onze samenleving neemt de twijfel serieus, is in staat zich te verplaatsen in de moeite om altijd gegeven antwoorden te accepteren, zonder in die moeite mee te gaan.

De ambtsdrager moet niet slechts Gods Woord, maar ook de cultuur kennen. Tal van de schapen draagt een masker van eigendunk. Maar wie de levensstijl van de samenleving en de strijd waarin christenen staan kent, prikt door dat masker heen en laat het Woord van God spreken.

De levensstijl van de samenleving brengt jongeren en ouderen vaak in verlegen verwarring. Zolang een ambtsdrager als onkundige ver bij hen vandaan staat, stellen ze geen vragen. Maar als hij blijk geeft hun problemen te kennen en te begrijpen, wordt het mogelijk ze vertrouwen te geven en vragen met hen te delen. Dan gaat het erom samen met hen de Schrift te lezen. De Bijbel echt te laten spreken.

Een derde aandachtspunt betreft de grenzen van het ambtelijk gezag. Gods Woord beperkt de menselijke autoriteit. Het spreken in de naam van de Allerhoogste mag niet de gestalte aannemen van een soort dictatoriale macht.

Aan het ambt is een zekere mate van zeggenschap verbonden. De ambtsdrager is gezagsdrager. De heidenapostel spreekt over het uitoefenen van „strengheid, naar de macht die mij de Heere gegeven heeft” (2 Korinthe 13:10). „Het heeft de Heere behaagd in Zijn kerk ambten te verordineren. Door de bediening van het ambt wil Hij Zijn kerk onderwijzen, regeren en verzorgen. Hij roept daartoe mensen, die Hij met gezag bekleedt. Het zijn de ambtsdragers, leraren, ouderlingen en diakenen. Zij dienen de gemeente”, aldus een reeds meer dan een halve eeuw geleden overleden predikant. „Dienen, doch” –zo voegt de dominee er aan toe– „met het gezag, dat Sions Koning hun gaf.”

De rechte leer moet blijvend aandacht houden. En de waarschuwing tegen zelfbedrog. Het niet alles slikken voor zoete koek wat zich aandient als geloof. „Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus...” (Kolossenzen 2:8). „Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld” (1 Johannes 4:1). „Heb acht op uzelven en op de leer...” (1 Timótheüs 4:16). Het gaat ook om toezicht op een reine levenswandel. Traditie is daarbij niet waardeloos. Zij kan de normen van Gods Woord onderstrepen. Maar traditie die niet expliciet in de Schriften verankerd ligt, kan niet fungeren als goddelijke bron voor verboden en geboden.

Sions Koning gaf Zijn ambtsdragers gezag. Maar niet meer dan wat zij aan argumenten vinden in het beschreven Woord van God.