Forum | 12 mei 2001 |
Wezen godsdienstvrijheid is recht op etaleren overtuigingAfwijzen homoseksualiteit magHet is in onze samenleving nog goed mogelijk uiting te geven aan afkeuring van homoseksuele praktijken. Dit dient echter wel te gebeuren vanuit en onder verwijzing naar de richtlijnen die de Bijbel ons in dezen verstrekt, stelt mr. Arjan Klaassen. Daarbij mag homoseksualiteit eveneens worden vergeleken met andere kwaden welke de Bijbel verwerpt, mits dit in acceptabele proporties geschiedt. Naar aanleiding van de publiek gedane uitspraken van enkele islamitische geestelijken over homoseksualiteit is er opnieuw een maatschappelijke discussie op gang gekomen over de vrijheid de godsdienstige overtuiging uit te dragen. Een en ander doet onmiddellijk denken aan de commotie rond ChristenUnie-politicus Van Dijke en politie-inspecteur Van der Wende van Rotterdam-Rijnmond, maar ook aan meer gedateerde gevallen waarin vanuit een christelijke levensovertuiging andersdenkenden duchtig werden gehekeld. In dit artikel zullen de gedane uitspraken aan de hand van de thans geldende jurisprudentie worden geanalyseerd. Toen in de jaren tachtig het echtpaar Goeree in het evangelische blad Evan beweerde dat de Joden door de verwerping van Christus en de keuze voor Bar-abbas de holocaust volledig aan zichzelf te danken hadden, sprak het hof hen vrij van belediging, omdat de uitspraken waren gedaan in een godsdienstige context. De Hoge Raad was echter van mening dat deze vrijspraak onjuist was aangezien de uitspraak op zichzelf beschouwd diende te worden en daarom als beledigend moest worden aangemerkt. In de latere jurisprudentie werd dit starre standpunt echter genuanceerd de context van de uitlatingen werd wel degelijk van belang geacht; zo dienen passages in een geschrift in samenhang met de rest van de inhoud te worden gelezen. Een decennium na de Goerees werd door Van Dijke tegen het journaille van de Nieuwe Revu gezegd dat christenen ten onrechte gradaties aan menen te moeten brengen in Gods geboden. Het is juist zo dat de ene zonde niet minder erg is dan de andere. Waarom zou stelen, bijvoorbeeld uitkeringen pikken van de overheid, minder erg zijn dan zondigen tegen het zevende gebod? Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter zijn dan een dief? Diagnose Omdat de zaken qua inhoud identiek waren (op zich beledigende uitspraken van gelijke strekking gedaan in dezelfde godsdienstige context) zijn ze om proceseconomische redenen identiek behandeld. Het hof Den Haag spreekt hen beiden vrij. Hoewel het van mening is dat de uitspraken op zichzelf beschouwd beledigend zijn en de waardigheid van een groep mensen miskennen, oordeelt het evenwel dat door de context waarin zij werden gedaan het beledigend karakter weer aan de uitspraken is ontnomen. Doordat Van der Wende en Van Dijke duidelijk blijk gaven van de verwerping van de homoseksualiteit vanuit hun bijbelse opvattingen over homoseksualiteit, staat het hen ook vrij om binnen acceptabele proporties daartoe vergelijkingen te hanteren zoals zij hadden gedaan. Tevens overweegt het hof dat het hen bovendien vrij stond hun geloofsovertuiging uit te dragen, gezien de grondrechtelijke vrijheden van godsdienst en van meningsuiting (artikel 6 en 7 Grondwet). Wel goedvinden dat iemand door de Bijbel overtuigd is, maar verbieden om die overtuigingen uit te dragen gaat immers niet aan. De Hoge Raad kan in deze redenering geen onjuistheden ontdekken en verklaart het openbaar ministerie dan ook niet ontvankelijk in het beroep tegen de vrijspraak. Na enig gesputter door de oorspronkelijke aangever, die nog even schermde met het Europese Hof, bleek alras dat er nu echt niets meer tegen te doen was en legde men zich erbij neer. Ondertussen had ook het openbaar ministerie reeds afgezien van de vervolging van bisschop Van Eijk, die op de priesteropleiding het advies had gegeven homofielen door te sturen naar de klinisch-psycholoog voor de diagnose en verdere behandeling van de neurotische stoornis die in bijna alle gevallen aantoonbaar is. Vervolging was op juridische gronden niet haalbaar omdat het om doceren van een theorie aan een beperkte groep studenten ging. De uitlating was ook niet gedaan in een godsdienstige context. Etaleren Na de ontstane ophef zet de imam zijn uitspraken in het licht van de koran. Niettemin is justitie reeds doende de mogelijkheden tot vervolging te onderzoeken. Onderwijl hebben de vier imams van de belangrijkste moskeeën in Nederland zich bij hun geloofsgenoot aangesloten door stuk voor stuk homoseksualiteit te verwerpen. Drie van hen gaven aan dat de enige oplossing is gelegen in verwijzing naar arts of psycholoog. De regering wringt zich thans in allerlei bochten om de gemoederen tot bedaren te brengen. Waar het ten diepste ook nu weer om gaat, is hoever men mag gaan in het publiekelijk afwijzen van praktijken die lijnrecht in strijd zijn met hetgeen iemand gelooft. Zoals Gods Woord uitdrukkelijk homoseksualiteit verwerpt, schijnt ook de koran dit te beschouwen als mensafwijkend en ongewenst. Hoe vrij is men dan in het etaleren van deze overtuiging en waar ligt de grens? Uit de jurisprudentie valt vrij helder af te leiden dat uit de uiting zelf duidelijk op te maken moet zijn dat het gaat om het uitdragen van een godsdienstige of geloofsovertuiging. Alsdan wordt alsnog het beledigende karakter aan de uitspraak ontnomen. Als dit niet het geval is dan is er geen sprake van een zuivere geloofsverkondiging, maar van een persoonlijke levensbeschouwelijke opvatting. In dat geval kan men zich niet op de grondrechtelijke vrijheid van godsdienst beroepen, maar enkel op de vrijheid van meningsuiting, hetgeen over het algemeen toch als een minder sterk grondrecht geldt. Het verschil is dat een godsdienstige uitspraak op zich beledigend kan en mag zijn, mits door de context van de geloofsopvattingen (die wel duidelijk herleidbaar moeten zijn tot de Bijbel of in dit geval de koran) het grievende karakter aan die uitspraak wordt ontnomen. Bij een verkondigde persoonlijke opvatting die als beledigend geldt, zal deze rechtvaardigende context zich niet snel voordoen. Een beroep hierop zal dan ook eerder falen. Het is uiteindelijk aan de rechter om per geval uit te maken of een uitspraak moet gelden als uitdraging van een geloofsovertuiging en dus herleidbaar is tot 'geloofsdocumenten' of dat men te maken heeft met een persoonlijke opvatting die niet verder gaat dan wat men er zelf van vindt. Afwijzing Als de uitlatingen van de imam niettemin door justitie worden opgevat als zijnde een persoonlijke meningsuiting ziet het er kwalijk voor hem uit, tenzij hij in staat is de opvatting dat homoseksualiteit als ziekte moet worden beschouwd 'wetenschappelijk' te onderbouwen (zoals in het geval-Van Eijk). Concluderend en toespitsend op de reformatorische gezindte waar de christelijke geloofsovertuiging gepaard gaat met de afwijzing van homoseksualiteit: het is in onze samenleving op grond van de heersende leer naar mijn opvatting nog goed mogelijk uiting te geven aan afkeuring van homoseksuele praktijken. Dit dient echter wel te gebeuren vanuit en onder verwijzing naar de richtlijnen die de Bijbel ons in dezen verstrekt, zoals het gegeven dat het een gruwel is dat mannen met mannen samenliggen. Daarbij mag homoseksualiteit eveneens worden vergeleken bijvoorbeeld ter verduidelijking met andere kwaden welke de Bijbel verwerpt, mits dit volgens de jurisprudentie in acceptabele proporties geschiedt. Ook al is dit dan op zichzelf beschouwd grievend, dat zij dan zo. Men moet het recht hebben zijn (godsdienstige) overtuiging te kunnen etaleren, want dit is immers de essentie van de godsdienstvrijheid. Maar men zal ervoor moeten waken zich zonder degelijke onderbouwing onnodig grievend en beledigend uit te laten over welke groepering dan ook. Niet alleen tast men dan niet de zaak maar de persoon op strafbare wijze aan, tevens geeft men uiting en voeding aan haatgevoelens die evenals de homoseksuele praxis niet des Bijbels zijn. De auteur is advocaat bij Bouwman & Rhodius Advocaten, Bunschoten |