Forum5 mei 2001

Lid van de dominee
of van de kerk?

Door G. Roos
Veel onstichtelijks ontsiert de christelijke gemeente. Vaak lijkt de leer in het geding. Niet zelden blijkt de eer op het spel te staan. Sommige 'vrome' lieden schijnen liever lid van een dominee dan loyaal aan de kerk.

De geschiedenis bewijst het. Beroepingswerk bracht in de achttiende eeuw soms wilde emoties tot leven. De kerkenraad van Lekkerkerk –de keus is willekeurig– stelde een kandidaat, ds. Petrus Kaas uit Eemnes-Binnen. De burgerlijke overheid schoof ds. Paulus Bosvelt te Brandwijk naar voren. In de volgende commotie –onenigheid tussen leden onderling– vielen woorden als arminiaan, cocciaan, voetiaan. Uit het verslag van de Vierschaar –de wereldlijke rechter bemoeide zich ermee– blijkt dat de meesten die begrippen nauwelijks wisten in te vullen. Nochtans zette de vrouw van de timmerman, lid van de kerkenraad, de knecht en een klant onder druk. „Gij moet Arij den Boer noodzaken om ds. Kaas te stemmen, of gij zult geen spijker meer voor mij of mijn man slaan of werken.”

Van zulke plotseling opbruisende gevoelens geeft ook de Afscheiding blijk. Denk aan ds. Adrianus van den Oever (1828-1906). De man preekte in de Weteringkerk te Amsterdam voor kalme, bezadigde burgers, zegt dr. J. C. van der Does. Totdat hij de kerkgangers vertelde „dat zij onder hun witte overhemden een zwarte ziel hadden.” Dat leidde tot een kerkscheuring.

De historie herhaalt zich. De eerwaarde diaken Pietersen moet het veld ruimen. Hij is periodiek aftredend. De meerderheid geeft de voorkeur aan kandidaat Klaassen. Het is een publiek geheim dat er 'iets' achter zit. Dat is voor Pietersen niet gemakkelijk. Een kruisweg. Maar het verloop van zaken is procedureel in overeenstemming met de vigerende kerkorde. Desondanks rijst er opschudding in de gemeente.

Begrijpelijk? Absoluut. Niets menselijks is ook voorgangers vreemd. Overal is zonde. En toch? Wie om zoiets bedankt als lid moet goed weten welke verantwoordelijkheid hij of zij zich op de hals haalt. Het is niet goed om –misschien wel onbewust– 'lid' te zijn van een predikant of van een andere ambtsdrager. Ieder die belijdenis van zijn of haar geloof heeft afgelegd, behoort bij de kerk. En er moeten ernstiger redenen zijn om die belijdenis ongedaan te maken.

Onze tijd kenmerkt zich door uitdrukkingen als ”ik vind dit” of ”ik voel het zo”. De vaste, herkenbare, maatgevende waarheid verdwijnt meer en meer uit het gezicht. Moderne theologen verklaarden God voor dood. Neogereformeerden gaven na Auschwitz de calvinistische schriftbeschouwing en het geloof in de voorzienigheid prijs. Schriftuurlijk-bevindelijke belijders leverden zich te vaak over aan de idee dat iemand die nu eenmaal zelf niets aan zijn zaligheid kan toe- of afdoen zich maar het beste kan beperken tot ”netjes leven”. De kerk lijkt steeds minder een geloofszaak. Emotie en prioriteit voor datgene wat iemand bevalt en waar zijn persoonlijke, individuele voorkeur naar uitgaat, geven dikwijls de toon aan.

De leer en het dogma zijn voor veel praktizerende gereformeerden minder belangrijk dan voorheen. Dat draagt de schijn dat ook hier in toenemende mate ”niet de leer, maar de Heer'” centraal staat. Of op z'n minst de dominee. Begaafd of van een bepaalde ligging. Wat is het resultaat? Als de godsgezant een beroep aanneemt en vertrekt –of, mutatis mutandis: indien er een nieuwe dienstknecht aantreedt– hebben er verschuivingen plaats. Met overschrijding van de kerkelijke grenzen.

Het ene lid geeft de voorkeur aan de plaatselijke gereformeerde gemeente boven de lokale christelijke gereformeerde kerk. De andere belijder kiest voor de Hervormde Kerk en verlaat het afgescheiden 'smaldeel'. Binnen korte tijd lopen of rijden 100 of 200 trouwe kerkgangers op zondag naar een tot dusver nauwelijks door hen betreden kerkgebouw. Elders. Natuurlijk: dat kan gebeuren vanuit een wezenlijk noodzaak. Maar het heeft vaker plaats, omdat er sprake is van subjectieve keuzen.

Is er reden voor zulk vaak emotioneel doen en laten? Soms. Dat valt niet te ontkennen. Er zijn mensen die hun gemeente trouw blijven, maar desondanks iedere zondag zuchtend naar Gods huis gaan. Omdat hun voorganger de gereformeerde boodschap verdraait of een verstandelijk aanvaarden genoeg acht. Toch past daarbij voorzichtigheid. Wie zelf de waarheid met het hart kent, weet hoe bedrieglijk het is. Wie niet meer heeft dan historisch geloof, gaat zich al spoedig te buiten in zijn kritiek. Niet ten onrechte zei echter de oud gereformeerde ds. Joh. van der Poel ooit in een vraaggesprek met deze krant dat de achtergrond van een kerkscheuring vaker ligt in de eer dan in de leer. En vindt iemand ook voor de individuele overgang of het bedanken niet vaak een argument dat slechts de schijn van waarheid draagt? Wie werkelijk kwijnt onder een drukkende last, begint niet te zuchten als hij op de kerkbank zit, maar 's morgens vroeg in z'n slaapkamer op de knieën.

Is iemand 'lid' van de dominee of van de kerk? Onze gereformeerde belijdenis is niet onduidelijk over het opzeggen van lidmaatschap of afscheiding. Artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis formuleert dat heel radicaal. Iemand die afscheid neemt van degenen in wier midden hij ooit geloofsbelijdenis aflegde, doet dat omdat degenen die hij verlaat „niet van de Kerk zijn.” Diezelfde confessie vermeldt de criteria. Het gaat om de reine prediking van het Evangelie, de dito bediening der sacramenten en van de kerkelijke tucht.

„En toch bedank ik.” En dan? Op zichzelf blijven? Thuis lezen? Of nog wel naar de kerk gaan, maar zich aan elke verantwoordelijkheid onttrekken en zich nergens meer bij aansluiten? Dat mag niet, zegt de belijdenis. „Ja, maar ik kan mij nergens bij aansluiten. Het is overal wat. Niet een van de bestaande kerken met een gereformeerde kerkregering biedt mij nog waarheid en zuivere levenswandel.” Speelt zo iemand de hoogmoed geen parten?

Calvijn moet ergens hebben geschreven dat niemand die de kerk als moeder veracht God als Vader kan hebben. Laat iedere vrouw, iedere man die zich ergert over de gang van zaken toch niet te veel kijken naar de mensen in de kerk. Inderdaad, die deugen niet. Zelfs niet al dragen zij de christennaam. Maar zie eerst en vooral op naar de Koning van de kerk.