Forum 1 mei 2001

Omroep had haar zendtijd anders moeten en kunnen inzetten

Juist nu schouder
aan schouder staan

„Het is mij werkelijk een raadsel waarom de heer Mulder het nodig heeft gevonden op zo'n tendentieuze manier over de EO te schrijven. (…) Zou het nou echt niet beter zijn in deze tijd (…) schouder aan schouder te staan in plaats van elkaar, en ook nog op basis van een verkeerde voorstelling van zaken, de maat te nemen?” Die vragen stelt drs. A. Knevel in zijn reactie op een artikel van drs. J. Mulder in het RD van 26 april. Hieronder de reactie van Mulder.

Ik ben verbaasd over de zwaar overtrokken reactie van drs. A. Knevel, want hoe kan een directeur van de Evangelische Omroep zo op hol slaan als er niet meer aan de hand is?

De heer Knevel wil de feiten. Ik ook. Wat heb ik willen betogen? Eigenlijk heel simpel: de onbegrijpelijke afwezigheid van de EO op de debatbijeenkomst op 5 april en tijdens het stil protest op 10 april. De argumenten van de heer Knevel wat betreft de afwezigheid van de EO bij de beide activiteiten kunnen mij beslist niet overtuigen. Ik heb persoonlijk op beide dagen vooraf contact gehad met de heren Tichelaar en Vellinga. Met klem heb ik erop aangedrongen aanwezig te zijn, gezien het belang van het thema. Men zag geen kans. Het was geen onwil, maar het paste programmatisch niet. De argumenten die de heer Knevel noemt, vertelde men mij toen ook al.

Op 5 april had de EO zendtijd en had zij bij wijze van spreken de uitzending vanaf het plein kunnen verzorgen. Ik heb uitdrukkelijk gewezen op de aanwezigheid van de drie buitenlandse sprekers en de aanwezigheid van de NVVE. Zelfs telefoonnummers van betrokkenen gegeven om contacten te leggen. De stille tocht op 10 april was zo uniek in onze geschiedenis, dat alleen al vanuit historisch oogpunt van een omissie sprake is. Wat dat betreft deed CNN het vele malen beter. Zelfs enkele dagen na 10 april kon met een klik op een speciale button de stille tocht nog worden bekeken.

De EO behoort als geen ander te weten dat argumenten en acties gericht tegen de euthanasiewetgeving door andere omroepen vrijwel zijn c.q. worden doodgezwegen; een extra reden om er als EO te zijn. Misschien kan de heer Knevel zich voorstellen dat op 5 april een aantal mensen de hoofden bij elkaar stak om een open brief te schrijven aan de EO. Uiteindelijk heb ik me beperkt tot een kleine passage, waarin ik beide feiten heb genoemd.

Rechtzetten
Ik wil direct toegeven dat ik nauwkeuriger had moeten aangegeven dat ik me beperkte tot beide momenten en dat de EO, zeker in de beginfase als omroep, aandacht heeft gehad voor abortus en euthanasie. Dat wil ik graag rechtzetten. Aan de andere kant heeft deze onnauwkeurigheid onbedoeld een zenuw blootgelegd. De eerlijkheid gebiedt immers te zeggen dat in de beginfase van de EO het principiële geluid vele malen sterker was dan thans het geval is.

Hoe is het anders te verdedigen dat D66-kamerlid Dittrich twee keer een halfuur voor Radio 1 in de uitzending is over euthanasie zonder een weerwoord te krijgen? Hoe is het te verdedigen dat –zeer recent gebeurde dat– op TV-2 de euthanasiediscussie in Duitsland wordt gevolgd met een docent uit Rotterdam, waarin de reactie van prof. Schuurman in de Eerste Kamer verkeerd wordt geïnterpreteerd en vervolgens de grond in wordt geboord? Waarom dan de heer Schuurman zelf of een man als de europarlementariër dr. Peter Liese uit Duitsland niet om een reactie gevraagd?

Breder oproep
Dat in Visie wordt opgeroepen het stil protest te steunen, maakt op mij in het geheel geen indruk, want dat is het blad van de eigen omroep. Beter ware het geweest via radio en tv de mensen voor te lichten over of wellicht op te roepen tot deelname. Het is mij dan ook werkelijk een raadsel waarom de heer Knevel zo op tilt slaat. Het lijkt erop dat ik op een heel zere plek heb gedrukt.

En steeds meer mensen bij de EO klagen over het afnemen van de principiële stellingneming op de publieke straten van medialand. Juist in onze tijd is het inderdaad broodnodig om principieel en praktisch schouder aan schouder te staan.

De auteur is directeur van de Guido de Brès-Stichting, het studiecentrum van de SGP.